Luther en de engelen:
In het hoofdstuk over de ‘reformatie’ staat beschreven door welke factoren de engelen uit zicht raakten. Kort samengevat:
- Protestantse theologen benadrukten, naar bijbels voorbeeld, dat ieder mens persoonlijk verbonden is met God als ‘vader’ en Jezus Christus. Het in de loop van de traditie steeds groeiende leger van bemiddelaars, zoals kerkelijke ambtsdragers, heiligen, en ook de engelen – belemmerden, volgens hen, dat directe contact. Zij werden niet langer als tussenpersonen geaccepteerd, en naar de achtergrond verdreven.
- De christelijke leer en traditie werd opnieuw getoetst aan de bijbel; daarin treden engelen wel vaak op, maar er wordt weinig informatie over ze verstrekt. Dat maakte de protestantse theologie ook zeer terughoudend over dit onderwerp, en afwijzend tegenover invloedrijke theologen als Dionysius (6e eeuw) en Thomas van Aquino (13e eeuw) die een uitvoerige engelenleer hadden ontworpen.
Wat hadden Luther en Calvijn, de meest invloedrijke theologen aan het begin van de reformatie, nog wèl te vertellen over engelen? Bidden tot engelen was er niet meer bij, maar ze waren aanvankelijk zeker niet helemaal uit beeld verdwenen. Luther bleef vasthouden aan een persoonlijke beschermengel, Calvijn zag ze als de beschermende ‘handen van God’ en schreef er uitgebreid over in zijn dogmatiek. Maar nu eerst:
Luther
Maarten Luther (1483-1546) was een briljant theoloog, die tegelijk ook het belang zag van een persoonlijke relatie met God en de bijbel. Daarom vertaalde hij bijvoorbeeld ook de bijbel in het Duits, en was hij vooral praktisch bezig met preken en schrijven voor de ‘gewone’ man of vrouw, en streed hij tegen wat hij zag als de uitwassen van de katholieke traditie. Alles moest getoetst aan de bijbel. Dat had ook gevolgen voor de ideeën over engelen. Zo ageert hij tegen Dionysius (6e eeuw) en Thomas van Aquino (13e eeuw) die een uitgebreide en invloedrijke engelenleer op papier hebben gezet: hij verwijt ze het eigenlijke ambt en de taak van engelen zoals dat in de bijbel beschreven staat, te verwaarlozen. En wat de middeleeuwse geloofspraktijk betreft: ‘Men heeft’, zegt hij, ‘van de engelen en heiligen goden gemaakt’. ‘schandelijk!’ Voor hem zijn de engelen door God geschapen geestelijke wezens, die in dienst staan van het christendom en van de kerk. Zij beschermen, zo leerde hij, mensen vooral tegen de ingevingen en aanvallen van de duivel. Een citaat: ‘Waar er twintig duivelen zijn, daar zijn er ook honderd engelen. Als dat niet zo was, waren wij al lang ten onder gegaan’.
Luther geloofde in persoonlijke beschermengelen, ook in het gewone dagelijkse leven. In zijn ‘catechismus’ – een kort leerboek voor de eenvoudige gelovige en voor kinderen – schreef hij een kort ochtend- en avondgebed, ‘zegen’ noemt hij het. Bij beide is de laatste regel…
‘Laat uw heilige engel bij mij zijn, zodat de boze vijand geen macht over mij krijgt. Amen.’
Zo leerde hij ieder kind minstens 2x daags even stil te staan bij zijn of haar beschermengel en iets van de liefde en vreugde daarvan te voelen, want hij voegt er voor de ochtend aan toe:
‘en dan vrolijk aan het werk en een lied gezongen’…
En ’s avonds: ‘En dan vlug en vrolijk gaan slapen’….
Tenminste ieder jaar, op ‘st. Michaelsdag’ of ‘engelendag’ op 29 september, kwamen de engelen in zijn preek ter sprake. Zo zei hij tegen kinderen: ‘Dank God, dat je een engel hebt. Engelen zijn wachters. In de nacht zitten ze rond ons bed, zodat de duivel ons met rust laat. In het dagelijks leven behoeden ze ons voor gevaar en op reis gaan ze met ons mee’.
In de bijbel staat een merkwaardige gebod voor vrouwen (1 Corinthe 11:10) dat zij hun hoofd moeten bedekken ‘vanwege de engelen’. Luther concludeert daaruit, dat er dus altijd engelen aanwezig zijn bij elke kerkdienst.
Teksten over engelen die hij in zijn preken veel gebruikt, zijn:
psalm 34:8 De engel van de HEER waakt
over wie hem vrezen, en bevrijdt hen.
psalm 91:11 Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen,
die over je waken waar je ook gaat.
Hebreeën 1:6,7 Maar wanneer hij de eerstgeborene de wereld weer binnenleidt, zegt hij: ‘Laten al Gods engelen hem eer bewijzen.’ Over de engelen zegt hij: ‘Die zijn engelen inzet als windvlagen, en zijn dienaren als een vlammend vuur.’
Hebr.1:13,14 Tegen wie van de engelen heeft hij ooit gezegd: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt’? Zijn zij niet allen dienende geesten, uitgezonden om hen bij te staan die deel zullen krijgen aan de redding?
In de officiële belijdenisgeschriften van de Luthers evangelische kerk in de Augsburgse Confessie uit 1530, opgesteld door Luther en Melanchton, is een kort artikel gewijd aan de 'heiligenverering'. Hier worden de engelen niet genoemd, en ook niet in de uitvoerige 'apologie' die daarop volgt. Later, in 1537, komen naast de heiligen ook even de engelen ter sprake in de zogenaamde 'Schmalkaldische artikelen' geschreven door Luther zelf op een behoorlijk polemische toon:
'En hoewel de engelen in de hemel voor ons bidden - zoals Christus zelf ook doet - net als de heiligen op aarde of misschien ook in de hemel, volgt daar niet uit dat we de engelen en heiligen aanroepen, bidden, vasten, vieren, Misoffers brengen, kerken en altaren opdragen en ze op andere manieren aanbidden. Beschouw ze niet als helpers in nood die elk voor zich speciale hulp bieden, zoals de papen leren en doen, omdat dat afgoderij is, zo'n eer komt alleen aan God toe.
Je kan als christen en heilige op aarde voor mij bidden, niet voor iets speciaals maar voor alle nood. Maar daarom zal ik je nog niet aanbidden, aanroepen, vieringen houden, vasten, offeren, mis houden ter ere van jou en op jou mijn geloof en vertrouwen stellen. Ik kan je wel eren, liefhebben en bedanken in Christus. Als zo'n afgodische eer van de engelen en dode heiligen nu zou ophouden, zal die andere eer niet schadelijk zijn, ja, spoedig worden vergeten. Waar er niet langer kan worden gehoopt op de voordelen en de hulp, zowel lichamelijk als geestelijk, zullen ze de heiligen met rust laten, zowel in het graf als in de hemel. Als er niets tegenover staat, of puur uit liefde, zullen maar weinig hen gedenken, achten of eren.'