U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

Emanuel Swedenborg (1688/1772)

één van Zwedens meest begaafde mannen, was een wetenschapper, filosoof en theoloog, psycholoog, wiskundige, geoloog, metallurg, botanicus, scheikundige, zoöloog en blonk uit in tal van andere beroepen. Hij tekende ook de plannen voor een vliegtuig, onderzeeër en machinegeweer ... en was later in zijn leven vooral bekend als ziener.

Een man met grote invloed op de meeste beschrijvingen van een leven na de dood was deze Emanuel Swedenborg. Hij schreef zijn bekendste boek 'hemel en hel' in 1758. Het werd in 40 talen uitgegeven; een Nederlandse vertaling kwam er in 1899, 1953 en 2001. De gevestigde kerken schonken er weinig aandacht aan, maar daarbuiten was de belangstelling des te groter.

 

In de inleiding van 'hemel en hel' vertelt hij dat hij 13 jaar lang met engelen in gesprek is geweest, en ook inkijkjes heeft gekregen in het hiernamaals, om mensen op grond van de feiten te kunnen vertellen wat ze kunnen verwachten.

 

Citaat uit de inleiding (hoofdstuk 1): De verborgenheden die nu in de volgende bladzijden worden onthuld, gaan over de hemel en de hel, en tegelijk over het leven van de mens na de dood. De tegenwoordige kerkganger weet nauwelijks iets over de hemel en de hel, evenmin over zijn leven na de dood, hoewel dit allemaal in het Woord beschreven wordt. Zelfs velen die binnen de kerk geboren zijn, ontkennen deze dingen en zeggen in hun hart: wie is er ooit teruggekomen en heeft het ons verteld? Om nu tegen te gaan dat zo'n negatieve instelling, die vooral voorkomt bij hen die veel wereldlijke wijsheid bezitten, ook de eenvoudigen van hart en de eenvoudigen van geloof zal besmetten en bederven, is het mij toegestaan engelen te ontmoeten en met hen te spreken als van mens tot mens, en te zien hoe de dingen in de hemel en later in de hel er uitzien, en dit gebeurt nu al dertien jaar.' 

 

 Tijdens die gesprekken en visioenen leert Swedenborg dat…

- ongedoopte kinderen níet, zoals de kerk toen nog beweerde, naar de hel gaan:

4. ´Alle kleine kinderen, die een derde van de hemel uitmaken, worden eerst ingeleid in de erkenning en het geloof dat de Heer hun Vader is: en daarna dat Hij de Heer van iedereen is, dus de God van hemel en aarde. Later zal men zien dat kleine kinderen in de hemel opgroeien en door middel van kennis (cognities) vervolmaakt worden tot de intelligentie en wijsheid van de engelen.´

 

-  alle hemelbewoners ooit op aarde een leven hebben geleefd, ook de engelen:

 75. ´Op basis van al mijn ervaring tot nu toe over vele jaren verspreid, kan ik verklaren en verzekeren dat engelen voor wat hun vorm betreft volledig mensen zijn, gezichten, ogen, oren, borstkassen, armen, handen en voeten hebben en dat zij elkaar zien en horen en met elkaar spreken. In het kort, hen ontbreekt helemaal niets van wat een mens heeft, behalve dat zij niet met een stoffelijk lichaam bekleed zijn. Ik heb ze in hun eigen licht gezien, wat het aardse middaglicht vele malen overtreft en in dat licht waren al hun gelaatstrekken scherper en duidelijker te zien dan de gezichten van hen op aarde.´

 

-  alleen op aarde hebben we een fysiek lichaam, daarna hebben we een immateriële vorm. Dat wordt op een andere manier gezien:

76. ´Men moet echter weten dat engelen niet door iemands lichamelijke ogen gezien kunnen worden, maar door de ogen van de geest die binnenin hem is, want die is in de geestelijke wereld, terwijl alles van het lichaam zich in de natuurlijke wereld bevindt.

Soort ziet soort door gelijk te zijn. Zoals iedereen weet is bovendien het gezichtsorgaan van het lichaam, het oog, zo grof gebouwd, dat het niet eens, behalve door een vergrootglas, de kleinere dingen van de natuur kan zien. Laat staan dat het de dingen die zich boven de natuurlijke sfeer bevinden kan zien, zoals alle dingen in de geestelijke wereld.

Maar deze dingen kunnen gezien worden door iemand bij wie het lichamelijk gezichtsvermogen wordt verwijderd en het geestelijk gezichtsvermogen wordt geopend. Dit gebeurt in een oogwenk, wanneer het de Heer behaagt dat deze dingen worden gezien.´

- de hemel vertoont vele (immateriële) overeenkomsten met het leven op aarde. Er wordt gegeten, gedronken, gewerkt, gewoond in huizen, samen gekomen. Er zijn vele verschillende samenlevings-niveaus.

 

- De niveaus het verst van God verwijderd lijken voor de mensen zelf op hun leven als voorheen, maar is vanuit het licht bezien monsterachtig en duister.

 

- sterven is een overgang van het ene bewustzijnsgebied naar het andere.

 

- Swedenborg onderscheidt drie hemel-'verdiepingen': de hoogste/binnenste- ; de geestelijke- en de natuurlijke hemel. De laatste is het minst volmaakt. Daaronder de drie hellen. Zijn eindconclusie legt de nadruk op de uiteindelijke menselijke vorm:

78. 'Uit alles wat in het voorgaande is gezegd en duidelijk gemaakt, volgt als conclusie dat vanwege de Goddelijke Mens van de Heer, de gehele hemel zowel als ieder deel op een mens lijkt, want daarin is getoond:

1. Dat de Heer de God van de hemel is.

2. Dat het Goddelijke van de Heer de hemel maakt.

3. Dat de hemel uit ontelbare gemeenschappen bestaat en dat iedere gemeenschap een hemel in

kleinere vorm is en iedere engel een hemel in kleinste vorm is.

4. Dat de gehele hemel in zijn geheel er als een mens uitziet.

5. Dat iedere gemeenschap in de hemel er eveneens als een mens uitziet.

6. Dat daarom iedere engel een volledig menselijke vorm heeft.

Dit alles leidt tot de conclusie dat het Goddelijke, omdat het de hemel maakt, in vorm mens is.'

 

Swedenborg over (hemels) LICHT:

 

117. 'Alhoewel de aardse zon in de hemel niet zichtbaar is, of iets wat uit deze zon voortkomt, toch is daar een Zon en licht en warmte en alles wat op aarde is en nog ontelbare dingen meer, echter niet uit dezelfde oorsprong, want de dingen in de hemel zijn geestelijk en de dingen op aarde zijn natuurlijk. De Zon van de hemel is de Heer. Het hemelse licht is het Goddelijk ware en haar warmte is het Goddelijk goede, die beide van de Heer uitgaan als vanuit een Zon.'

 

LICHT EN WAARHEID:

 

128. 'Het Goddelijk Ware is voor de engelen licht omdat engelen geestelijk zijn, en niet natuurlijk. Geestelijke wezens zien vanuit hun Zon, en natuurlijke wezens vanuit de hunne.  … In één woord, engelen hebben licht in dezelfde mate waarin zij ontvangers zijn van het Goddelijk Ware, dat is, in intelligentie en wijsheid vanuit de Heer verkeren. Daarom worden de engelen van de hemel engelen van (het) licht genoemd.'

 

VERSCHIJNING:

 

121 'Want in de hemel is het heel gewoon dat iemand verschijnt als aanwezig zijnde op een punt waar de blik op gevestigd of door begrensd wordt, zelfs al is dit ver van de plaats waar iemand in werkelijkheid is. Deze aanwezigheid wordt aanwezigheid van het innerlijke gezichtsvermogen genoemd.'

 

UITERLIJK:

 

Reims, museum Corbeau, 12e eeuwReims, museum Corbeau, 12e eeuw131  'Het innerlijk van iedereen is volledig zichtbaar op zijn gelaat, precies zoals het is zonder het geringste te verbergen. Meer innerlijke engelen hebben het graag dat alles wat met hen te maken heeft openlijk te zien is, omdat ze alleen maar goed willen. Het is anders met hen onder de hemel die niet willen wat goed is en om die reden grote angst hebben in het licht van hemel gezien te worden. En vreemd als het lijkt, mensen in de hel zien er voor elkaar uit als menselijk, maar in het licht van de hemel zien ze er uit als monsters met een afschuwelijk gezicht en lichaam, een nauwkeurige uitbeelding van hun eigen kwaad.'

 

TEMPERATUUR:

 

133. 'Iets zal nu gezegd worden over de warmte van de hemel. De hemelse warmte in haar essentie is liefde. Het gaat voort van de Heer als de Zon, hetgeen Goddelijke liefde is in de Heer en van de Heer, zoals in het voorgaande hoofdstuk is getoond. Het is daarom duidelijk dat de warmte van de hemel, evenals het licht of de hemel, geestelijk is omdat het van dezelfde bron is. Er zijn twee dingen die van de Heer als een Zon uitgaan, het Goddelijke Ware en het Goddelijke Goede. Het Goddelijke Ware openbaart zich in de hemelen als licht, en het Goddelijke Goede als warmte.'

 

Uit 'Hemel en hel' deel 2:  'ontwaken uit de dood'

 

PLAATS IN DE HEMEL

 

Marjan Kwaaitaal, 'met engel aan tafel'Marjan Kwaaitaal, 'met engel aan tafel'427. 'Zodra de mensen na hun dood de geestenwereld intreden, worden zij duidelijk door de Heer onderscheiden; de bozen worden onmiddellijk in gemeenschap gebracht met het helse gezelschap waarmee zij in de wereld reeds verenigd waren door hun heersende neiging, en de goeden worden onmiddellijk verenigd met het hemelse gezelschap waarmee zij verenigd waren tijdens hun verblijf in de wereld, door hun liefde, naastenliefde en geloof. In weerwil dat zij zo worden gescheiden, kunnen toch allen die in het lichamelijke leven niet met elkaar bevriend en bekend waren, vooral echtgenoten, broeders en zusters, wanneer zij in het andere leven dat ver­langen, elkaar ontmoeten en samen spreken. Ik heb een vader zien spreken met zijn zes zonen die hij alle herkende en vele anderen met hun vrienden en verwanten, maar omdat zij in een verschillende staat waren als gevolg van hun leven op aarde, waren zij spoedig weer gescheiden. …'

 

MENS IS GEEST TE MIDDEN VAN GEESTEN

 

437. 'Dat de mens, wat zijn innerlijk betreft, een geest is, blijkt duidelijk hierdoor, dat hij, nadat zijn lichaam van hem is gescheiden, zoals dit plaats heeft bij zijn dood, toch steeds als mens leeft gelijk tevoren.'

438. 'Aan hetgeen reeds is vermeld, kan worden toegevoegd dat iedereen, terwijl hij leeft in het lichaam, met zijn geest reeds in gezelschap is met gees­ten, hoewel onbewust. De goede is door hen in gezelschap van engelen en de kwade in een hels gezelschap opgenomen; na de dood gaan zij in dat­zelfde gezelschap.'

 

VORMEN VAN UITTREDING UIT HET LICHAAM

 

440. 'De uittrekking uit het lichaam heeft op de volgende wijze plaats. De mens wordt in een staat gebracht die het midden houdt tussen slapen en waken en wanneer hij in deze staat is, kan hij niet beter weten dan dat hij volkomen wakker is; al zijn zinnen zijn evenzeer werkzaam als wanneer het lichaam volkomen wakker is, niet alleen het gezicht en het gehoor, maar zonderling, ook het gevoel, dat dan zelfs scherper is dan het ooit in waken­ de staat van het lichaam zijn kan. Ook in deze staat werden geesten en enge­len in volle werkelijkheid door mij gezien en gehoord, en hoe wonderlijk, ook gevoeld, en toch was er toen bijna niets van het lichaam tussen beide. Dit is de staat waarvan men zegt: van het lichaam weggevoerd te worden en niet te weten of men in het lichaam is of daarbuiten. Ik ben slechts drie of vier maal in deze staat geweest, alleen opdat ik de aard ervan zou kennen en er tegelijk van verzekerd zou zijn, dat geesten en engelen het bezit van alle zintuigen genieten en zo ook van de menselijke geest, wanneer hij aan het lichaam is onttrokken.'

 

441.'Wat het andere betreft, door de geest gevoerd te worden in een andere plaats is mij door eigen ervaring, ofschoon slechts twee- of driemaal, getoond, zowel wat dit is, als hoe het toegaat. Een enkel geval zal ik ver­melden. Terwijl ik door de straten van een stad en door velden wandelde, had ik tegelijk een onderhoud met geesten. Ik wist niet beter dan dat ik wakende was en het gebruik van mijn gezicht had, gelijk op andere tijden. Zonder te dolen bewandelde ik de weg; terzelfder tijd had ik een visioen en zag lanen, rivieren, paleizen, huizen, mensen en andere voorwerpen. Na aldus enige uren gewandeld te hebben, keerde eensklaps mijn lichamelijk gezicht in mij terug en ontdekte ik dat ik op een geheel andere plaats was. Buitengewoon verbaasd hierover ontdekte ik dat ik in een staat was geweest, die zij hadden ondervonden van wie gezegd is dat zij door de geest waren weggenomen naar een andere plaats. Gedurende deze staat heeft men geen gedachte op de lengte van de weg, al waren het ook vele mijlen; ook niet op de duur van de reis, al duurde die verscheidene uren van de dag, en is men ook niet in het minst vermoeid. Men wordt zo over wegen die men tevoren niet kende, zonder te dwalen naar de plaats van zijn bestemming geleid.

442. Deze twee staten vinden plaats, wanneer de mens in zijn innerlijk is, of wat hetzelfde zegt, in de geest is. Zij zijn echter zeer buitengewoon en zijn mij alleen getoond om de aard van deze staat te kennen, omdat zij in de kerk bekend zijn. Het onderhoud met geesten en onder hen te zijn als een van hen, is mij daarentegen vergund in wakende toestand van het lichaam en dit nu reeds vele jaren lang.'

 

NA DE DOOD

 

461. 'De overgang van de mens van het ene leven in het andere of van de ene wereld in de andere is het gaan van de ene plaats naar de andere. Hij neemt mee wat hij als mens in zich­zelf bezit. Er kan niet gezegd worden, dat de mens na zijn dood iets dat tot zijn wezen behoort, heeft verloren; alleen zijn aardse lichaam is dood. Hij draagt met zich zijn natuurlijk geheugen, want al wat hij ooit in de wereld hoorde, zag, las, leerde of dacht, van zijn vroegste kindsheid af tot de laat­ste dag van zijn leven toe blijft hem bij.

462. In weerwil daarvan is er groot verschil tussen het leven van de mens in de geestelijke wereld en zijn leven in de natuurlijke wereld, zowel wat de uiterlijke zinnen en hun aandoeningen aangaat, als de innerlijke zin­nen en hun aandoeningen. De bewoners van de hemel hebben een scher­pere waarneming, dat wil zeggen zij zien en horen voortreffelijker, en zij denken ook met meer wijsheid dan toen zij in de wereld waren. Want zij zien door het licht van de hemel, dat het licht van de wereld vele malen overtreft, zij horen door een geestelijke atmosfeer, die de atmosfeer van de aarde vele malen overtreft.'

 

479. 'De mens is na de dood zijn eigen liefde of zijn eigen wil. Dit is mij door overvloedige ervaring bewezen. De gehele hemel is verdeeld in gezel­schappen naar het onderscheid in het goede van de liefde. Iedere geest die in de hemel wordt verheven en een engel wordt, komt in het gezelschap waarin zijn liefde heerst. Wanneer hij daar komt, is hij alsof hij thuis was, en alsof hij leefde in het huis waarin hij is geboren. De engel voelt dit en komt daar in gezelschap van andere engelen, die gelijk zijn aan hemzelf. Zo hij vandaar weggaat en op enige andere plaats komt, voelt hij altijd een zekere tegenzin en wenst hij naar zijn gelijken en dus tot zijn eigen liefde terug te keren. Op deze wijze worden de bewoners in de hemel tezamen gevoegd tot gezelschappen. Hetzelfde vindt in de hel plaats, waar eveneens de bewoners samengevoegd zijn in gezelschappen naar de aard van hun lief­de, die de tegenstelling is van die van de hemel.'

 

491. 'Er zijn drie staten die de mens na de dood doorloopt, voordat hij overgaat naar de hemel of naar de hel. De eerste staat is die waarin hij nog in zijn uiterlijk is (van een paar dagen tot een jaar); de tweede staat is die waarin hij in zijn innerlijk is, en de derde staat is die van zijn voorbereiding. Deze staten worden door hem in de geestenwereld doorlopen. Sommigen echter doorlopen deze staat niet, maar worden onmiddellijk na de dood óf opgenomen in de hemel óf neer­geworpen in de hel.'

 

492. 'In de eerste staat, waarin de mens nog in zijn uiterlijk is, komt hij onmiddellijk na de dood. Ieder mens bezit met betrekking tot zijn geest een innerlijk en een uiterlijk. Het uiterlijk van zijn geest is datgene waardoor hij zijn lichaam aanpast aan de wereld, in het bijzonder zijn gelaat, zijn spraak en zijn gedrag voor het leven in gemeenschap met anderen. Het innerlijk van zijn geest is dat wat uitsluitend behoort tot zijn wil en tot zijn gedach­ten die uit die wil voortvloeien; zelden worden deze uitgelaten in zijn gezicht, zijn spraak en zijn gedrag… Ten gevolge van deze gewoonte is de mens nauwelijks met zijn eigen innerlijk bekend en denkt er met over.'

 

493 '…Hierdoor is het dat allen bij hun eerste intrede in het andere leven door hun vrienden en betrekkingen herkend worden, en door allen aan wie zij op de een of andere wijze bekend waren, en dat zij met elkaar in gesprek geraken en vervolgens tezamen blijven, overeenkomstig de mate van hun vriend­schap of bekendheid in de wereld.'

 

497. 'Alle geesten die van de wereld aankomen, zijn werkelijk aan een bepaald gezelschap in de hemel, of aan een bepaald gezelschap in de hel ver­bonden. Deze verbintenis betreft echter alleen hun innerlijk. Niemand zijn innerlijk is voor anderen openbaar zolang hij in zijn uiterlijk is, want dit uiterlijk belet hen om hun innerlijk te kennen, vooral bij hen die innerlijk kwaad zijn. Wanneer zij echter later in de tweede staat komen, wordt hun innerlijk openbaar; want hun innerlijk ligt dan open en hun uiterlijk slaapt.'

 

502. 'Na de vervulling van zijn eerste staat, die een uitwendige staat is, waarover in het vorige hoofdstuk werd gehandeld, wordt de geest-mens in de staat van zijn innerlijk geleid, of in de staat van zijn innerlijke wil en daaruit voortkomende gedachten, waarin hij reeds in de wereld was als hij aan zichzelf was overgelaten om vrij en zonder bedwang te denken….'

 

AssisiAssisi512. 'De derde staat van de mens of zijn geest, na de dood, is de staat van onderwijzing. Deze staat is voor hen die naar de hemel gaan en engelen worden, maar niet voor hen die naar de hel gaan, omdat zij er onvatbaar voor zijn. Hun tweede staat is daarom ook de derde, die daarin eindigt dat zij geheel tot hun eigen liefde en dus tot het helse gezelschap dat in gelijke liefde is, worden gekeerd…

Naarmate daarom de Heer tot iemands leven invloeit, onder­wijst Hij hem, daar Hij in zijn wil liefde voor de kennis van de waarheid ontsteekt en zó zijn gedachten verlicht, dat hij in staat is om haar te ken­nen, en naarmate dit is bereikt, is het innerlijk van de mens geopend en is de hemel in hem ingeplant…

513. De onderwijzingen worden gegeven door de engelen van vele gezel­schappen…'

 

519. 'Nadat de geesten door onderwijs voor de hemel toebereid zijn in de plaatsen hierboven beschreven, wat in korte tijd geschiedt, omdat zij in het bezit zijn van geestelijke denkbeelden die vele zaken ineens bevatten, dan worden zij bekleed met de kleding van de engelen die meestal wit is, als van fijn wit linnen. Zij worden dan op een weg geleid die oploopt naar de hemel en onder de zorg van engelen gesteld; daarna komen zij onder de zorg van andere engelen en worden in verschillende gezelschappen ingeleid, waar zij

vele zalige dingen ontmoeten; tenslotte wordt ieder door de Heer langs ver­schillende, soms zeer kronkelende wegen, tot zijn eigen gezelschap geleid. Geen engel is met deze wegen bekend, maar alleen de Heer. Wanneer zij in hun eigen gezelschap aankomen, wordt hun innerlijk geopend en daar dit in overeenstemming is met het innerlijk van de engelen die in dat gezel­schap zijn, worden zij dadelijk herkend en met vreugde ontvangen.'

 

GENADE

 

525. 'De meeste mensen die uit de Christelijke wereld het andere leven ingaan, dragen dit geloof in zich dat zij zalig zullen worden door onmid­dellijke genade. Die genade is het, waarvoor zij pleiten. Als zij onderzocht worden, blijkt dat zij hadden geloofd dat er, om in te gaan in de hemel, niets meer nodig was dan een enkele toelating en dat allen die er eens zijn ingeleid, ingaan in het volle genot van de hemelse vreugde, omdat zij niet weten wat de hemel en wat de hemelse vreugde is. Er werd hun daarom gemeld, dat de Heer aan niemand de hemel weigert, en dat zij toegelaten worden als zij dit wensen, en er mogen blijven als zij willen. Zij die dit wensten, werden ook toegelaten, maar zodra zij de eerste drempel bereikten en de hitte van de hemel op hen blies, die de liefde is waarin de engelen zijn, en door de instroming van hemels licht, dat de Goddelijke waarheid is, wer­den zij door zulk een beklemming van het hart aangegrepen, dat zij helse pijniging ondervonden in plaats van hemelse blijdschap, en door ontstelte­nis geslagen wierpen zij zich met het hoofd neerwaarts naar omlaag. Aldus werden zij onderricht door levendige ervaring dat de hemel niet gegeven kan worden door onmiddellijke genade.'

 

Tot zover de citaten uit het boek 'Hemel en hel' van E. Swedenborg, geschreven in 1758. Hij was een ziener. Dat staat vast. Hij was ook een gedreven mens, gedreven om mensen terug te brengen naar het ware christelijke geloof, waarvan hij dacht dat het in de bijbel te vinden was. Hij had jarenlang contacten, beelden, en een geweldige wetenschappelijke nieuwsgierigheid, gepaard gaand aan een vermogen om al zijn ervaringen en conclusies  systematisch te noteren. Maar het zou goed kunnen dat hij er in de loop der jaren ook steeds meer van overtuigd raakte dat hij alles wist, en geen onderscheid meer maakte tussen eventuele tijdgebonden ideeën en overtuigingen en dat wat hij 'hemelse feiten' noemt.  Hij onderkende wel het gevaar ervan, maar dan vooral voor anderen... Vergeet niet dat gidsen en engelen altijd aan moeten sluiten bij de menselijke denkwereld. Als jij naast hem gestaan zou hebben bij zijn visioenen en gesprekken, hetzelfde zou hebben meegemaakt, zou je toch met een heel ander verslag zijn gekomen. Dit maakt het zo ontzettend lastig. Het is dus altijd goed dat je al die verslagen leest – niet om precies te weten te komen hoe het zit, maar om je te laten inspireren. Laat het je tot nadenken stemmen. Maar dat zal niet altijd lukken. Soms is het verslag té tijdgebonden. Wie weet, is het soms vooral wilde fantasie. Het geeft niet. Swedenborg bracht ook veel nieuwe, belangrijke inzichten.

 

Naar Jacob Lorber >