U gebruikt een verouderde browser. Wij raden u aan een upgrade van uw browser uit te voeren naar de meest recente versie.

De Seraf

(meervoudsvormen: serafim, serafs, serafijnen)

 

SerafSerafZe worden in de bijbel maar tweemaal genoemd, in het boek Jesaja, hoofdstuk 6. Daar beschrijft de profeet Jesaja een visioen, waarin hij God op een troon ziet zitten in de tempel. Daarboven bewegen een aantal ‘serafs’, die elkaar Zijn lof toeroepen: Heilig, heilig, heilig is de HEER van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van zijn majesteit.’ Een enorm lawaai, zo erg dat ‘de deurpinnen schudden in de dorpels’. Het geheel straalt ook een vurige hitte uit, zó sterk dat ‘de tempel zich vulde met rook’. Jesaja schreeuwt het uit, voelt zich nietig en schuldig… maar dan vliegt er een seraf op hem af die met een tang een gloeiende kool van het altaar pakt en daarmee zijn mond aanraakt. ‘Nu zijn je lippen gereinigd’ zegt hij, ‘je schuld is geweken, je zonden zijn tenietgedaan’. Het gaat gelukkig om een visioen, geen concreet gloeiend kooltje, en de symboliek ervan is prachtig. Het hemelse vuur heeft alle aardse barrières weggebrand, Jesaja is klaar om rechtstreeks met God te spreken. De engel heeft de weg vrij gemaakt.

 

Jesaja beschrijft ook nog kort het uiterlijk van de serafs:

‘Elk van hen had zes vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om mee te vliegen.’

Hij vertelt er niet bij of het om menselijke figuren gaat. Niet zo waarschijnlijk, omdat het Hebreeuwse woord ‘srf’ ook ‘slang’ kan betekenen. Zo komen we het tenminste tegen in Deuteronomium 8:15, Jesaja 14:29 en 30:6 en Numeri 21:8. Van de vijf keer gaat het tweemaal duidelijk over een gevleugelde slang. Het wordt meestal gezien als een afgeleide van het werkwoord ‘srf’ dat verbranden/vernietigen betekent. Het is een overgankelijk werkwoord, dus een seraf verbrandt of vernietigt iemand of iets. Dat het woord ook voor slang gebruikt wordt heeft te maken met de ‘vurigheid’ van een slangenbeet. Er zijn ook geleerden, die de oorsprong van het woord zoeken bij de Egyptische griffioen (sfr/srf/srrf).

Tempel Hatshepsut rand tegen plafond van uraeus met zonneschijfTempel Hatshepsut rand tegen plafond van uraeus met zonneschijf

 

Er is veel onderzoek gedaan naar oude afbeeldingen, om de betekenis en achtergrond van de serafs te verhelderen. Sommigen zien een link met de god Baäl, en zijn weerlichten. Het lijkt er meer op, dat de oorsprong van het uiterlijk van de seraf te vinden is bij de Egyptische Uraeus-slang. Dat motief was in Palestina bekend op scarabeeën en zegels vanaf ongeveer 1700 voor onze jaartelling. Er zijn zegels gevonden in Juda uit de achtste eeuw voor onze jaartelling, met de afbeelding van een uraeus met vier vleugels. De gestileerde cobra-slang was namens de god beschermer van de mens, je zag haar vaak op het voorhoofd van Egyptische koningen en koninginnen. Ze bood bescherming door middel van haar ‘vuur’ oftewel vergif. Er zijn ook afbeeldingen van uraeus (zonder vleugels) gevonden in Egyptische en Phoenicische kapellen. Dat het bij een ‘seraf’ over een gevleugelde slang gaat vind je in de bijbel niet expliciet vermeld – wel staat in een geschrift uit Nag-Hammadi (2e, 3e eeuw) dat de ‘oorsprong van de wereld’ beschrijft dat God bij zijn troon slangachtige engelen schiep, die ‘Serafim’ genoemd worden en hem doorlopend prijzen.

 

Het lijkt er dus op, dat in Bijbelse tijden mensen een bepaald beeld hadden van een door God gezonden aardse beschermer – de seraf, slang c.q. vernietiger. Jesaja zag deze serafs in zijn visioen, maar dan met zes vleugels, een gezicht dat kon spreken en zelfs bóven God. Met vier van die vleugels bedekten ze zichzelf, hij vertelt er niet bij waarom. Dat maakte het in latere tijden in ieder geval gemakkelijker om zich de seraf voor te stellen als een menselijke figuur met zes vleugels. 

 

Hoe boeiend de vraag ook is, hoe mensen zich de ‘seraf’ ooit voorstelden en waar dat beeld vandaan komt – hoe de seraf er écht uitziet is natuurlijk een tamelijk kortzichtige menselijke vraag. In zijn boek over engelen zegt de gereformeerde theoloog Abraham Kuyper daarover: ‘Je kunt aan Jesaja 6 niet het recht ontlenen, om te besluiten dat Serafs als zulke gevleugelde lichamelijke wezens ook zo bestaan. Je kunt het vergelijken met een afbeelding van justitie als een geblinddoekte verschijning met het zwaard in de hand, of als we ons de tijd voorstellen als een oude man met zeis en zandloper. De gerechtigheid en de tijd zijn op zichzelf onwaarneembaar, en moeten daarom wel een voorstelling ontlenen aan onze menselijke verbeelding. En zo gaat het in de bijbel ook. Overal waar het visioen intreedt, neemt alles vorm en gestalte aan, opdat het aldus door en in die vorm ons zou toespreken.’

 

In de geschiedenis van het christendom speelden Serafim een belangrijke rol, vooral dankzij pseudo-Dionysius uit de 6e eeuw, die drie hiërarchieën met ieder drie ‘triaden’ van engelen onderscheidde, waarbij de serafs helemaal aan de top kwamen te staan. 'De serafs', zegt hij, 'aanschouwen voortdurend het Goddelijk wezen, zij dragen de vurigheid van hun natuur over aan de zich onder hen bevindende ordes, reinigen hen en vernietigen alle duister.'

Jezus in de hemel omringd door de serafim en de cherubim; mozaiek Venetië, 14e eeuwJezus in de hemel omringd door de serafim en de cherubim; mozaiek Venetië, 14e eeuw

Thomas van Aquino, een beroemde invloedrijke theoloog uit de middeleeuwen, schreef rond 1250 zijn ‘Summa Theologicae’ en schrijft ook over serafijnen, waarbij hij herhaaldelijk Dionysius citeert: ‘de namen der engelen betekenen hun eigenschappen. Serafijnen worden ‘ontvlammers’ genoemd, of ‘verwarmers’, wat geschiedt door de liefde’. En verderop zegt hij: ‘De naam Serafijn wordt niet alleen gegeven om de liefde, maar om de overmaat van liefde, die in de woorden gloed en hitte ligt opgesloten. Vandaar dat Dionysius de naam Serafijn uitlegt naar de eigenschappen van vuur, dat overmaat van hitte geeft. In het vuur nu kan men drie dingen onderscheiden.

1)     de beweging, die zonder onderbreking omhoog gaat. Hierdoor wordt aangeduid, dat zij onontkoombaar naar God bewogen worden.

2)     Vervolgens zijn werkvermogen, dat de warmte is. Deze wordt in het vuur niet zonder meer gevonden, maar met zekere felheid, want het dringt in de hoogste mate door, en bereikt het allerkleinste; en ook weer met zekere overmaat van hitte. En hierdoor wordt de werking der engelen aangeduid, die zij met kracht uitoefenen op die hun ondergeschikt zijn, hen insgelijks tot dergelijke gloed opwekkend, en totaal door de hitte zuiverend. Tenslotte

3)     wordt in het vuur de helheid beschouwd. En dit betekent dat deze engelen een ondoofbaar licht in zich dragen, en anderen volmaakt verlichten.