De engelenhiërarchie van Pseudo-Dionysius:
Dionysius de Areopagiet markeert met zijn beroemde, toonaangevende boek ‘Over de hemelse hiërarchie’ het begin van de middeleeuwse theologie voor wat betreft de engelen. Het duurde tot de 16e eeuw tot Erasmus en andere theologen openlijk begon te twijfelen aan de schrijver: was het de Dionysius die in de bijbel genoemd wordt (Handelingen 17:34) of, veel waarschijnlijker, een anonieme schrijver uit de 5e eeuw die zijn naam gebruikte? Sindsdien spreekt men liever over ‘pseudo-Dionysius’.
Deze pseudo-Dionysius beschrijft op een mystieke en symbolische manier de organisatie van de zuiver geestelijke wezens die niet tot de wereld van de materie behoren. Volgens hem ‘kan de goddelijke lichtstraal voor ons ónmogelijk anders lichten dan bedekt door de verscheidenheid der heilige sluiers’… Die ‘sluiers’ laat hij bestaan uit drie hiërarchieën, die ieder weer drie ordes kennen. Voor hem spiegelt deze orde ook de aardse kerkelijke hiërarchie van geestelijkheid en leken. In het boek zijn elementen terug te vinden uit de Griekse neo-platoonse filosofie, de joodse- en de bijbelse traditie. De namen van de negen engelenkoren zijn bijvoorbeeld al terug te voeren tot een joods synagogegebed uit de tweede eeuw:
... Er is een Heilige Ene
En de heilige Serafijnen, tezamen met de zesvleugelige Cherubijnen,
Zingen tot U het zegenrijke lied: ‘Heilig, heilig, heilig, Heer Sabaoth’.
De hemel en de aarde zijn gevuld met Uw glorie!
En de andere wezens van de Gidsen/legerschaar,
Aartsengelen, Tronen, Heerschappijen,
Vorstendommen, Autoriteiten, Krachten, roepen:
‘Gezegend is de glorie van de Heer!’
Volgens Dionysius (uit 'De taal van de hemel' van Ben Schomakers) hebben wij allemaal deel aan het oorspronkelijke, ongeschapen Licht – oftewel God. Het universum vormt als het ware een trapsgewijze waterval van licht, elke trap (‘hiërarchie’) gevormd door engelen, in drie te onderscheiden rangen. Elk schepsel, te beginnen met de hoogste engelen, ontvangt de goddelijke verlichting en geeft deze naar vermogen door. Zo is er altijd en overal een voortdurende beweging van geven en ontvangen van het Licht, dat tegelijk ook de ontvanger/gever reinigt en vervolmaakt. Wel is het zo, dat het Licht steeds meer in kracht en schittering afneemt, naarmate het verder verwijderd raakt van het Hoogste Licht. Via de laagste trap, de engelen, stroomt het naar de mensen. Dionysus wil met deze stoffelijke beelden niets anders dan de mens tot het geestelijke verheffen. Hij roept daarvoor steeds de bijstand van Christus in, omdat, zegt hij, alle kennis van de hemelse hiërarchie berust op zijn inspiratie.
De hoogste hiërarchie wordt gevormd door de serafs, cherubs en tronen. Kenmerkend voor deze drie: hun reinheid: het minst aangetast door het duister. Het meest ‘beschouwend’ omdat zij met een licht vervuld zijn dat iedere immateriële kennis overtreft. Ook staan zij in de meest directe verbinding met Jezus en dragen zij het meest directe beeld van God. Tenslotte worden ze ‘voleindigd’ genoemd, op z’n allerhoogst vervuld met genade en vergoddelijking.
1. De serafs/serafim:
Vertaald als ‘zij die branden’. Zij vertoeven het dichtste bij God, verliezen dit hoogste Licht nooit uit het oog. De vurigheid van hun natuur dragen zij over aan de zich onder hen bevindende ordes, reinigen hen en verjagen alle duisternis. (Zie ook ‘serafs in bijbelse tijden’). VUUR symboliseert in het bijzonder het wezen van God: het dringt overal in door en is tegelijk ook anders. Het is onbedwingbaar, en trekt alles wat het nadert binnen zijn eigen werking en verandert het.
2. De cherubs/cherubim:
Vertaald als ‘uitstorting van wijsheid’. Zij ontvangen alle kennis van de goddelijke wijsheid, en storten die uit over de tweede orde. (Zie ook ‘cherubs in bijbelse tijden')
3. De tronen (thronoi) – (Colossenzen 1:16)
De tronen zijn de dragers van God, en zij tonen voor de goddelijke ingevingen de meest eerbiedige ontvankelijkheid.
De tweede hiërarchie wordt gevormd door de heerschappijen, krachten en machten (Efeziërs 1:21):
4. De heerschappijen (kuriotetes). De naam duidt aan dat deze engelen zich verheugen in een gezag dat aan elke dienstbaarheid onttrokken is, en dat zij zich alleen richten op God als de oerbron van alle heerschappij.
5. De machten (dunameis) bezitten moed, kracht en de mogelijkheid om de goddelijke verlichting met kracht in zich op te nemen.
6. De krachten (eksoesiai) bezitten een geordend en harmonieus vermogen tot opname van het Goddelijke. Bovendien leiden zij de lager staande geestelijke wezens opwaarts.
De derde hiërarchie wordt gevormd door de vorstendommen, aartsengelen en engelen:
7. De vorstendommen (archai). De naam wijst op het godgelijke vorstelijke karakter van deze engelen en op hun gerichtheid op de oerbron van alle vorstendommen.
8. De aartsengelen (archangeloi) vormen een verbinding tussen de vorige en de volgende trap. Met de vorstendommen hebben zij gemeen dat zij zich op de oerbron van alle heerschappij richten, met de engelen hebben zij hun positie van tolk gemeen. (Zie ook 'aartsengelen in bijbelse tijden')
9. De engelen (angeloi) staan het dichtst bij de aardse werkelijkheid. De engelen bewerken de verlichting, reiniging en vervolmaking bij de mensen. Alle andere ordes worden door Dionysius ook ‘engelen’ genoemd: zij bezitten alle verlichtingen en krachten van de lagere ordes.
Volgens Dionysius bereikt het licht van de engelen pas via de geestelijken (bisschoppen /priesters /diakenen) van de katholieke kerk de gewone mensen, de ‘leken’. Maar ook binnen de volken zijn er heilige mensen die direct met de wereld van de engelen verbonden zijn, zodat zij als middelaars tussen de engelen en andere mensen fungeren. Als de aardse gelovigen verlost zijn van hun onderworpenheid aan ruimte en tijd, zullen zij in de eeuwigheid der engelen delen.