'De goddelijke komedie' van Dante
Verhalen over 'leven na de dood' zijn van alle tijden. Eén van de oudst bekende en tegelijk ook meest toonaangevende verhalen is 'De goddelijke komedie' van de dichter Dante Alighieri, geboren in 1265 te Florence. Het is een gedicht in drie delen van ieder 33 uitvoerige verzen, met een inleiding, over een reis van Dante zelf, een soort visioen, door het hiernamaals, van de hel (Inferno), over de louteringsberg (purgatorio/vagevuur) naar het paradijs (paradiso) en vandaar naar de hoogste hemel. Het gedicht wordt beschouwd als een hoogtepunt van de wereldliteratuur. In een Nederlandse uitgave uit 1993 geeft G. Wijdeveld de volgende samenvatting:
'In de eerste zang van de Divina Commedia is Dante verdwaald in een donker woud en terwijl hij wanhopig naar hulp uitziet, ontmoet hij daar de latijnse dichter Vergilius 70-19 vC). Samen verlaten zij het aardoppervlak en dalen af naar de hel, die voorgesteld wordt als een systeem van concentrische, zich steeds verder vernauwende kringen, een soort geringde trechter, die tenslotte in het middelpunt van de aarde eindigt. Daar zit Lucifer in het ijs, met zijn hoofd naar ons halfrond toe en met zijn voeten naar het zuidelijk halfrond gekeerd.
Tussen het ijs en Lucifer vinden Dante en Vergilius een weg langs het middelpunt van de aarde en stijgen dan weer op naar het zuidelijk halfrond. Zij bereiken een eiland, waar zich een hoge berg verheft, de louteringsberg van het vagevuur, waar de zielen die in staat van genade zijn gestorven, maar hun aardse schulden nog niet hebben uitgeboet, geleidelijk gelouterd worden en opstijgen naar de hemelse zaligheid. Deze berg, een soort tegenbeeld van de hel, heeft langs zijn flanken steeds nauwer wordende gaanderijen. Daarlangs stijgen Dante en Vergilius opwaarts tot aan de top, waar zich het aardse paradijs bevindt.
Wanneer zij daar zijn aangekomen, wordt Vergilius als Dante's geleider afgelost door Beatrice. De menselijke wijsheid, waarvan de antieke dichter het symbool is, moet dan plaats maken voor een hoger weten en de liefde.
Samen met Beatrice stijgt Dante nu opwaarts naar het paradijs. Door de negen sferen of hemelen, die volgens middeleeuwse opvatting, de aarde omgeven en met steeds sneller wordende beweging om haar draaien, stijgen zij op tot het empyreum, de eeuwige woonplaats van de zaligen, die er als een grote roos vormen, bestraald door het licht van God. Onderweg ontmoet Dante een onnoemelijk aantal gestorvenen.
Bij alle verscheidenheid van détail verliest Dante nooit het grote doel uit het oog, waarmee hij zijn gedicht begonnen is en voltooid heeft: de levensgang verbeelden van de gevallen mens, die door Gods genade opstaat uit zijn zonde, die van de hardnekkige resten van het kwaad gezuiverd wordt, alle neigingen ten kwade in zich doodt en tenslotte in de aanschouwing van de eeuwige waarheid, die God zelf is, zijn volmaakte rust en vrede vindt.
Een klein stukje uit eerste deel, de hel…
52 En ik, oplettend kijkend, zag een vaandel,
dat rondvloog in een kring, met zulk een snelheid
alsof 't in eeuwigheid niet meer wou rusten.
55 En achter 't vaandel volgde een sleep van volkren,
zo lang, zo lang, dat nooit naar mijn gedachte
de dood zovelen 't leven had ontnomen….
61 En plots begreep ik nu en wist ik zeker,
dat dit de drom was van die laffe zielen,
aan God en aan diens vijanden mishagend.
64 Die laffe geesten, die nooit waarlijk leefden,
ze liepen naakt en werden fel gestoken
door muggen en door wespen, die daar gonsden.
Het kan nog erger…
109 En ik, die ingespannen stond te turen,
zag in de vuile poel beslijkte schimmen,
gans naakt, en 't aangezicht door toorn verwrongen.
112 Zich zelf bevochten zij, niet slechts met vuisten,
maar met het hoofd en met de borst en voeten,
en reten met de tanden zich in stukken.
115 'Nu ziet ge, zoon,' dus sprak de goede meester,
'de zielen die de gramschap overmande…
Ook de tweede zang, het vagevuur, telt 33 delen (200 bladzijden), en begint zo:
1. Om koers te zetten over stiller waatren,
hijst 't scheepje van mijn geest nu blij de zeilen,
de zee van 't bitterst leed voorgoed ontvarend.
4. En zingen zal ik van die andre wereld,
waar zich de mensenziel in tranen loutert
en waardig wordt haar vlucht tot God te nemen.
Dan volgt het derde lied, het paradijs. Zij komen dan achtereenvolgens in negen hemelen, die van de maan, Mercurius, Venus, de zon, Mars, Jupiter, Saturnus, van de vaste sterren, de eerste beweeglijke hemel, tot aan het empyreum, de hoogste hemel. Beatrice spreekt…
1
06 Zoals 't geweld der hete zonnestralende sneeuw ontdoet van alle kleur en koude,
die haar als sneeuw tevoren eigen waren,
109 wil ik uw geest, ontdaan van alle dwaling,
bezielen met zo'n levend lichtgefonkel,
dat gij bij 't zien zult siddren van verrukking.
112 Omsloten door de hemel van Gods vrede,
kreitst daar een sfeer die in haar wezenskrachten
het zijn omsluit van al wat zij omcirkelt.
Het gedicht eindigt met de woorden…
132 … En roerloos staarde ik op naar beeld en cirkel.
133 Gelijk het hem vergaat, die moeizaam peinzend
de cirkel-kwadratuur tracht op te lossen,
maar nooit de weg vindt naar 't vereist beginsel,
136 zo ging 't ook mij nu bij dit laatste wonder:
zien wilde ik, hoe het beeld zich met de cirkel
verbonden had en hoe het daarin troonde.
139 Op eigen vlucht kon ik zo hoog niet stijgen,
had niet mijn geest een bliksemlicht doorsidderd,
waarin hem gans gewerd wat hij verlangde.
142 Hier ging de fantasie voorgoed ten onder.
Maar reeds bewoog mijn wensen en mijn willen,
gelijk een wiel in vaste gang bewogen,
145 de liefde, die beweegt en zon en sterren.