'leven na de dood' in de bijbel
‘Mensen als engelen’
Het was Jezus, die volgens de schrijvers van de evangeliën (Matteüs 22:30, Marcus 12:25, Lucas 20:36) zei dat mensen na de dood 'als engelen' zullen zijn. Hij deed die uitspraak tijdens een discussie met een groep schriftgeleerden, de 'Sadduceeën'. Een orthodoxe groep, die niets moest hebben van de, in die tijd nog tamelijk moderne, opvattingen van een hemels leven na de dood. Ze komen dan ook met een belachelijk voorbeeld: stel je voor, een vrouw die zeven keer weduwe wordt…… hoe moet dat dan, in die hemel? Met wie is ze dáár dan getrouwd? Dat de reactie van Jezus in alle drie de evangeliën vermeld wordt, laat al wel zien hoe revolutionair zijn antwoord was. Zowel mannen als vrouwen zullen zijn 'als de engelen'.
Lucas laat de discussie nog even voortduren, Jezus zegt daar: 'Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor hem zijn allen in leven.’ De anderen laten deze uitspraak van Jezus weg, en dat is misschien wel verstandig – het 'bewijs' klinkt niet echt overtuigend. Die 'uitspraak van Mozes' kan ook verwijzen naar de geschiedenis, zoals je ook kan praten over ´de zuster van mijn grootvader´ zonder er uitdrukkelijk bij te zeggen dat zij is overleden. Het is zelfs waarschijnlijker, want in die tijd waarin het verhaal van de doornstruik speelt, bestond het geloof in een hemels leven na de dood nog niet. Dat kwam pas vanaf zo'n 200 jaar vóór Christus op, en bleef dus ook in zíjn tijd nog punt van discussie. Wat geloofden ze in het oude Israël dan wèl?
Sjeool/Hades
In het oudste deel van de bijbel is ‘leven na de dood’ een afdalen in de ‘Sjeool’, (Griekse naam: 'Hades'), meestal vertaald als 'dodenrijk'. Het wordt gezien als een onderaards schemergebied, waar van echt leven geen sprake meer kan zijn: je bent, in het donker, nog maar een schaduw van jezelf. Omringende culturen van het oude Israël, zoals bijvoorbeeld de Babylonische, denken er net zo over. Er waren wel wat bijbelse uitzonderingen, mensen die niet stierven, maar meegenomen werden door God, bijvoorbeeld Henoch, Mozes en Elia – alle anderen verdwenen in het 'Sjeool'. De oude Nederlandse Statenvertaling vertaalde het woord 'Sjeool' eerst met 'hel', maar waar een 'hel' is verwacht je ook een 'hemel'. En die was er dus niet, tenminste niet voor mensen. De kortgeleden herziene Statenvertaling kon niet helemaal om de conclusies van het wetenschappelijk bijbelonderzoek in later eeuwen heen, en heeft er 'graf' van gemaakt. Maar het gaat hier om iets anders, een 'dodenrijk', zoals de meeste vertalingen zeggen. De Naardense bijbelvertaling noemt het een 'schimmenrijk', de meest treffende omschrijving.
Iedereen, zonder onderscheid, verdwijnt na de dood voorgoed achter de poorten ('de gapende muil' – Jes. 5:14) van dat schimmenrijk:
Jesaja 38:10-11
Ik dacht: In de bloei van mijn leven moet ik gaan,
de tijd die mij rest verblijf ik in het dodenrijk.
Ik dacht: Ik zal de Eeuwige niet meer zien
in het land der levenden,
of ooit nog een mens aanschouwen
daar waar alles zijn einde vindt.
Met een dergelijk vooruitzicht (het sjeool wordt 69x genoemd in het Oude Testament) is het niet verwonderlijk dat de aandacht vooral uitgaat naar het aardse leven. Prediker (9:4,5) zegt het heel pregnant:
Voor wie nog leven mag, is er nog hoop;
beter een levende hond dan een dode leeuw.
Wie nog in leven zijn, weten tenminste dat ze moeten sterven,
maar de doden weten niets.
Tijdelijke Hades-afdelingen
Vanaf 500 voor Christus ontstond geleidelijk een nieuwe visie in het jodendom, waarbij er een tweedeling werd gemaakt: alle niet-gelovigen gingen nog steeds naar dat onderaardse schaduwrijk, de ‘Sjeool/Hades' nu meestal gesitueerd in het binnenste van de aarde, meestal afgesloten door rotsen – soms ook onder de zee. Maar met de 'rechtvaardigen' zou het anders gaan, die zouden daar niet blijven. Dit hing nauw samen met het idee van een 'laatste oordeel'. Het oudste teken daarvan staat in Jesaja 29:19
Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan.
Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!
God was rechtvaardig, de zondaars zouden hun straf niet ontlopen – en de gehoorzame zielen zouden hun beloning niet mislopen. Dergelijke ideeën leefden ook al in het Perzische Zoroastrisme, een godsdienst gesticht door de profeet Zarathustra. We weten niet in welke eeuw deze profeet precies leefde, maar wel dat zijn leer vanaf de zesde eeuw voor Christus staatsgodsdienst is geweest, en grote invloed heeft gehad, niet in het minst omdat Israël lange tijd deel uitmaakte van het grote Perzische rijk.
Het verblijf van de 'rechtvaardigen' in de Hades zou slechts tijdelijk zijn, en ze kregen daar ook meer en meer een afgescheiden, gunstiger plek. Het idee van een 'zielenslaap' tot de dag van het laatste oordeel komt nergens in de bijbel voor. 'Slapen' wordt hoogstens wel eens als verzachtende term voor 'dood zijn' gebruikt. Maar hoe moest het dan in de tussentijd, tot die laatste dag zou aanbreken? Waar bleven de gestorvenen zolang? Het dodenrijk bleef gewoon in bedrijf, het ging er alleen wat anders uitzien. De eerste keer dat we een duidelijker omschrijving van een wat gevarieerder dodenrijk vinden is in het apocriefe boek Henoch, hoofdstuk 22 (uit ongeveer 150 voor Christus, destijds een toonaangevend geschrift, maar niet in de bijbelse canon opgenomen)
En van daaruit ging ik (Henoch) naar een andere plaats, en de berg van graniet. En er waren vier spelonken in, diep en breed en erg glad. Hoe glad zijn de spelonken en diep en donker is hun aanblik. Daarop antwoordde Rafaël, een van de heilige engelen die bij mij was, en zei tegen mij: 'Deze spelonken zijn voor het doel geschapen, dat de geesten van de zielen van de doden daarin vergaderd zouden worden, ja dat alle zielen van de mensenkinderen hier zouden samenkomen. En deze plaatsen zijn ervoor gemaakt hen te ontvangen tot op de dag van hun oordeel en tot aan het voor hen bestemde tijdperk, totdat het grote oordeel over hen komt'… Toen vroeg ik naar en ten aanzien van al de spelonken: 'Waarom is de een afgescheiden van de ander?'. En hij antwoordde mij en zei tegen mij: 'Deze drie (scheidingen) zijn gemaakt opdat de geesten van de doden gescheiden zouden zijn. (één voor de geesten van de rechtvaardigen, één voor zondaars, één voor hun slachtoffers en één voor mensen die niet rechtvaardig waren, maar volkomen in overtreding).
Voorlopig zijn het dus alleen de 'geesten van de zielen', die onsterfelijk blijken. Pas in de eindtijd zullen lichaam en ziel weer verenigd worden. Dat idee leeft ook in de nieuwtestamentische tijd: In Handelingen 2:31 wordt gesproken over een oude tekst, waarin de unieke opstanding van Jezus al voorspeld zou zijn door David : … 'hij heeft de opstanding van de Messias voorzien en gezegd dat deze niet aan het dodenrijk zou worden overgeleverd en dat zijn lichaam niet tot ontbinding zou overgaan.'
Aards verborgen Paradijs
De volgende verandering was het idee dat de zielen van de ‘rechtvaardigen’ direct na hun dood in het verborgen ‘paradijs’ terecht zouden komen, tot in de eindtijd het eeuwige paradijs uit de hemel zou neerdalen. De Hades werd daardoor meer en meer een tijdelijk straf-oord voor de goddeloze zielen. In de eindtijd komen zij voor eeuwig in het 'Gehenna'.
In het verhaal uit Lucas 16, de rijke man en de arme Lazarus, zien we die twee ontwikkelingen al wat door elkaar lopen: het dodenrijk bevindt zich diep in een kloof, dus nog steeds in het binnenste van de aarde, maar geen schimmenrijk meer - een vurige plaats van pijniging, en hoog daarboven zit Lazarus 'op schoot bij aartsvader Abraham'. Een mooi beeld van een veilige, liefdevolle plek. Langzaam maar zeker, veranderde de oude onderwereld die voor iedereen bestemd was, in een plek alleen voor de zondaars, de verlorenen. De joden die zich aan de wet hielden gingen voorlopig naar een meer paradijselijk oord: dat kon diezelfde plek zijn waar Adam en Eva ooit uit verdreven waren. Waar dat was wist niemand precies. Meestal werd het gesitueerd ergens aan de uiteinden van de aarde, soms ook wel boven op een berg.
In de beroemde uitspraak van Jezus aan het kruis (Lucas 23:43) tegen de misdadiger naast hem, die vraagt of Jezus hem wil gedenken, zien we een voorbeeld van de laatste ontwikkeling:
‘Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn.’ Het was voorlopig, want pas bij dat laatste oordeel zou iedereen eindelijk definitief zijn plaats worden toegewezen. Dat zou een complete opstanding worden, lichaam én geest, voor de veroordeelden in het eeuwige vuur van het Gehenna, en voor de rechtvaardigen in het nieuwe, eeuwige paradijs dat uit de hemel zou neerdalen. Ook wel Gods koninkrijk genoemd, of het nieuwe Jeruzalem.
Een vroege beschrijving vinden we al in Jesaja 51:3:
De Eeuwige troost Sion,
hij biedt troost aan haar ruïnes.
Hij maakt haar woestenij aan Eden gelijk,
haar wildernis wordt als de tuin van de Eeuwige.
Het zal een oord zijn van vreugde en gejuich,
waar muziek en lofzang klinken.
Het Gehenna
De nieuwtestamentische aanduiding voor een helse plaats was ooit de benaming van een klein dal, ten zuiden van Jeruzalem. Er zouden, in de tijd van de koningen Achaz en Manasse (rond 700 vC), kindoffers aan de god Moloch zijn gebracht. Later werd het een vuilverbranding. In de 2e eeuw voor Christus werd het in apocalyptische teksten de uitdrukking voor het vuur waar mensen bij het laatste oordeel in zouden worden geworpen. Verschil met de Sjeool/Hades is, dat dit eeuwig duurt, en men hier met lichaam én ziel in terecht komt. Het Griekse woord voor 'eeuwig', 'aioon', kan zowel een beperkte, als een onbeperkte tijd betekenen. Sommige oude kerkvaders zochten het al in een tijd waarin zelfs verstokte misdadigers tot andere keuzes konden komen en zich nog konden ontwikkelen naar hogere oorden.
Marcus 9 : 47/48: als je oog je op de verkeerde weg brengt, ruk het dan uit: je kunt beter met één oog het koninkrijk van God binnengaan dan in het bezit van twee ogen in de Gehenna geworpen worden, waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft.
Het hemels paradijs
De eerste christenen geloven vooral in een nieuw, eeuwig leven in verbondenheid met Jezus Christus, zoon van God. Zij verwachten de opgestane Christus elk moment terug, vanuit de hemel komend op de wolken, 'om te oordelen de levenden en de doden'. Dan zullen zijn volgelingen met hem meegaan naar de hemel. Dat hij als eerste was opgestaan uit de dood was het teken dat ook zij eeuwig zouden leven. Eerlijk gezegd moet je goed zoeken om alle ideeën over een hiernamaals in de bijbel boven tafel te halen, en zijn ze over het algemeen vaag en tegenstrijdig. Er wordt ook vaak in bedekte termen over gesproken. Men was er ook wel wat beducht voor, want er deden al genoeg sterke verhalen de ronde over die eindtijd en over het hiernamaals. We hebben daar zelfs een aparte naam voor bedacht, de 'apocalyptiek'. Kleine stukjes ervan zijn toch nog in de bijbel terecht gekomen, het laatste bijbelboek 'Openbaring van Johannes' is daar het bekendste voorbeeld van.
De Apocalyptiek
In de Joodse en vroeg-Christelijke apocalyptische teksten, geschreven van zo 200 vóór tot 200 ná Christus, wordt in schrille kleuren de eindtijd geschilderd, en wat daarna volgt: het helse Gehenna of het hemelse paradijs. De boeken kregen namen als 'de openbaring van Adam', of van Mozes, of Paulus. Zo'n oude naam gaf het verhaal meteen een bepaald gewicht. Meestal hadden zowel de hemel als de hel verschillende afdelingen, de één nog erger – of aan de andere kant juist mooier – dan de ander. De bijbelse Paulus kende die verhalen natuurlijk ook, en hij geeft in zijn tweede brief aan de Corinthiërs die, in zijn ogen zogenáámde profeten met hun openbaringen, er flink van langs. Natuurlijk, niemand zal ontkennen dat mensen visioenen kunnen krijgen, lees alle profeten er maar op na. Maar het is wel heel verleidelijk om het visioen als stijlfiguur te gebruiken om je boodschap meer gezag te geven. Paulus onderkent het gevaar daarvan. Hij begint bijna terloops iets te vertellen, 'hoewel het geen enkel doel dient', zegt hij er nog even bij, hoe 'iemand' werd weggevoerd tot in de derde hemel, tot in het paradijs, en daar woorden hoorde die door geen mens mogen worden uitgesproken. Daar heb je dat paradijs weer, en blijkbaar bevindt het zich nu ergens in de hemel. Waarschijnlijk heeft Paulus het hier over zichzelf, heeft hij zelf ook visioenen gehad, maar wil hij laten zien dat daar geen gezag aan te ontlenen valt.
Als de eindtijd, de 'dag van het oordeel' uitblijft, krijgt het apocalyptische genre langzaam maar zeker minder aandacht, al verdwijnt het nooit helemaal. Maar daarmee komen we op het latere terrein van de kerkgeschiedenis (wordt aan gewerkt!). Verhalen en beelden over een leven na de dood zijn (te) vaak gebruikt om mensen angst aan te jagen, maar ze konden ook zeer troostrijk zijn. Zo beschrijft Johannes op de laatste bladzijden van de bijbel in zijn Openbaring (21) een prachtig toekomstvisioen:
Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij,
en de zee is er niet meer.
Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem,
uit de hemel neerdalen, bij God vandaan.
Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht.
Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep:
‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen.
Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht,
geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’
Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’
– Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op,
want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’
– Toen zei hij tegen mij: ‘Het is voltrokken!
Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde.
Wie dorst heeft geef ik vrij te drinken
uit de bron met water dat leven geeft.
Wie overwint komen al deze dingen toe.
Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn.
'Leven na de dood' in de kerkgeschiedenis >