Thomas van Aquino – Summa Theologica - bijlage met citaten
(Delen uit de Nederlandse vertaling plus Latijnse tekst uitgegeven in 1939 door ‘Geloofsverdediging, Antwerpen’ – vertaling door groep Dominicanen).
Na Augustinus en Dionysius is Thomas van Aquino (1225-1274) een zeer invloedrijke theoloog die uitgebreid over engelen sprak in zijn belangrijkste werk, de Summa Theologica. Hierin bespreekt hij de theologie van zijn tijd, door een aantal ‘kwesties’ te benoemen, weer onderverdeeld in ‘artikelen’, waarin hij begint met de ‘bedenkingen’: wat wordt hierover gezegd door andere theologen? Vervolgens komt hij met een ‘Leerstelling’ – oftewel zijn eigen conclusies. Het artikel eindigt dan met een ‘antwoord op de bedenkingen’. En Thomas lijkt overal een antwoord op te hebben ook wat betreft de engelen… Het leverde hem in zijn tijd al de bijnaam ‘doctor angelicus’ op. Duidelijk is in ieder geval hoe hij grondig over alles nadacht, en daarbij steeds bijbelteksten als uitgangspunt neemt maar ook steeds in gesprek blijft met zijn vakgenoten. Boeiende lectuur, en leve internet waar je dit alles terug kan vinden (link). Ik doe mijn best de meest interessante tekstgedeelten te citeren en zo een indruk te geven van zijn werk. De samenvatting (in eigen woorden) van deze selectie vind je hier. De afbeeldingen komen uit een Mechelse kerk.
In de ‘honderd en zesde kwestie’ (deel van het hoofdstuk ‘Over het heelalbestuur’, de kwesties 103-119) van zijn Summa Theologica komt Thomas van Aquino te spreken over engelen in antwoord op de vraag hoe het ene schepsel het andere beïnvloedt. Om te beginnen wil hij een antwoord vinden op de vraag ‘hoe de engelen, die zuiver geestelijke schepselen zijn, anderen beïnvloeden’. Daarvoor wil hij eerst kijken naar de verlichting (wat zij anderen leren) en de spraak van engelen, en ook hun rangorde ten opzichte van elkaar. Hier volgen wat citaten:
- Beïnvloedt de ene engel het verstand van de andere door verlichting? Alle engelen, hogere zowel als lagere, zien onmiddellijk Gods wezen, en wat dit aangaat beleert de een de ander niet. Maar wat de aard van Gods werken aangaat, … kent eenieder God naarmate hij volkomener ziet. Vandaar kent de hogere engel God meer van de aard van Gods werken dat de lagere; en hierover verlicht hij hem.
- Beïnvloedt de één de wil van de ander? Dionysius zegt: ‘de namen der engelen betekenen hun eigenschappen’. Serafijnen worden ‘ontvlammers’ genoemd, of ‘verwarmers’, wat geschiedt door de liefde, die bij de wil hoort. De engel beïnvloedt niet voldoende de wil, maar… hij kan hij bij wijze van overreding de ziel laten neigen tot liefde voor God of het schepsel.
- Kan de lagere engel de hogere verlichten? (in antwoord op een ‘bedenking’ dat iets dergelijks ook in de kerkelijke hiërarchie kan gebeuren) De kerkelijke hiërarchie volgt enigszins de hemelse, maar verkrijgt niet haar volkomen gelijkenis. In de hemelse hiërarchie is de grond der volgorde de nabijheid Gods. Daarom zijn dan ook zij, die dichter bij God zijn, van een hogere graad en klaarder kennis; waarom de hogere nooit door de lagere verlicht worden. Maar in de kerkelijke hiërarchie zijn soms zij, die door heiligheid dichter bij God zijn, op de laatste trap, en niet uitblinkend in wetenschap; en sommigen blinken soms enerzijds in wetenschap uit, en blijven anderzijds in gebreke. En daarom kunnen de hogere door de lagere beleerd worden.
- Verlicht de hogere engel de lagere met betrekking tot al wat hij weet?Veel meer dan delen de heilige engelen, die op de hoogste wijze deelachtig zijn aan Gods Goedheid, al wat zij van God ontvangen aan de lagere mede. – Niet echter wordt dit door de lagere in dezelfde hoge graad ontvangen als het in de hogere is. En daarom blijven de hogere altijd in hogere orde, volmaaktere kennis hebbend. Zoals ook de leermeester een en dezelfde zaak volkomener begrijpt dan de leerling, die van hem leert.
In de ‘honderd en zevende kwestie’ behandelt Thomas van Aquino in vijf artikelen ‘de gesprekken der engelen’.
1. Spreekt de ene engel tot de andere?Bij ons wordt de inwendige gedachte op twee manieren verborgen. Vooreerst door de wil, die wat het verstand vat, inwendig kan vasthouden, ofwel op wat uitwendig is richten. Vervolgens wordt de menselijke geest voor de ander gesloten door het lichaam. Vandaar dat ook als de wil, wat het verstand vat, richt op kenbaar making aan anderen, het nog niet onmiddellijk door de ander gekend wordt, maar het nodig is een zinnelijk waarneembaar teken te gebruiken. Dat bezwaar heeft een engel niet. En dus zodra hij zijn gedachte wil openbaren, kent de ander onmiddellijk.
3. Spreekt ook de engel tot God?Wat betreft het spreken waarin de engelen lovend en bewonderend tot God spreken, spreken zij altijd tot Hem, maar wat aangaat het spreken waardoor zij zijn Wijsheid raadplegen over hetgeen te doen is, spreken zij slechts dan tot Hem, wanneer hun iets nieuws te doen staat, waarover zij wensen verlicht te worden.
4. Doet plaatselijke afstand iets af aan de gesprekken der engelen?Zoals plaatselijke afstand niet belet, dat de ene engel de ander zien kan, zo belet die ook niet, dat hij in die ander ziet wat voor hem bedoeld is: en dit is zijn spreken verstaan.
5. Verstaan allen het spreken van de ene engel tot de andere?Een mens kan tot één alleen spreken, veel meer kan dit dus bij de engelen het geval zijn. De gedachte van de ene engel kan door de ander gezien worden, doordat degene van wie die gedachte is, ze door zijn wil richt tot die ander.
De honderd en achtste kwestie bespreekt in acht artikelen ‘de rangorde der engelen naar hiërarchieën en koren’:
1. Behoren alle engelen tot één en dezelfde hiërarchie? In de engelengemeenschap wordt alles gemeenschappelijk bezeten; maar sommige dingen worden door sommigen in hogere mate bezeten dan door anderen. In hogere mate echter bezit hij die kan mededelen, dan die dit niet kan: zoals warmer is wat verwarmen kan, dan wat dit niet kan; en volkomener weet, wie kan leraren, dan wie dit niet kan. En hoe volmaakter iemand een gave kan mededelen, in zoveel hogere graad is hij, zoals in hogere graad van leraarschap degene is, die hogere wetenschap doceert. En in vergelijking hiermee moet men de verscheidenheid van graden en koren bij de engelen bezien, naar verscheidenheid van functie en daden.
2. Is er in iedere hiërarchie slechts één koor?
3. Zijn er meerdere engelen in een koor?
4. Is het onderscheid van hiërarchieën en koren natuurlijk?
5. De namen en eigenschappen der afzonderlijke koren.
6. Vergelijking der koren onderling.
7. Blijven de koren na de oordeelsdag?
De artikelen 2 t/m 7 gaan vooral terug op de indeling in 9 koren van Dionysius. En ja, in zeker opzicht zal de uitoefening van hun functies blijven bestaan, voor zover ze nog nodig zijn om het uiteindelijke doel te bereiken (zoals ook de functies van de militaire rangorden anders zijn ín de oorlog dan erná).
8. Worden de mensen in de koren der engelen opgenomen? Mensen kunnen, door de genadegaven – en niet door hun natuur – worden opgenomen in de koren der engelen. Volgens Augustinus kunnen er geen mensen- én engelenscharen zijn, maar is er maar één, omdat de zaligheid van ons allemaal bestaat uit het aanhangen van de éne God. De heiligen hebben, ook na dit leven, dezelfde menselijke natuur als wij. Daarom mengen zij zich niet in de aangelegenheden van de levenden. Toch wordt hen soms, bij leven of na hun dood, toegestaan zoiets te doen, door het doen van wonderen of bedwingen van duivels of iets dergelijks.
Kwestie 109 bespreekt de ‘rangorde der slechte engelen’ in vier artikelen:
1 Zijn er ook duivelenkoren? Er is een orde: het goede kan namelijk wel zonder kwaad gevonden worden, maar niet het kwade zonder goed. Voor zover de duivels dus een goede natuur hebben, zijn ze ook geordend. Van God uit bezien is die orde heilig: Hij gebruikt de demonen voor zijn doel. Vanuit de duivels gezien is ze níet heilig, omdat zij hun natuur misbruiken tot het kwaad.
2. Is er leiderschap bij hen? Die natuurlijke rangorde maakt wel, dat er ook leiderschap bij hen is.
3. Verlicht de een de ander? Hun eendracht heeft niets te maken met vriendschap, maar met boosheid, waardoor ze mensen haten en Gods gerechtigheid bestrijden. Daar worden die hogeren in rang niet beter van, aangezien kwaad doen vooral bijdraagt tot de ellende. Dus betekent de leiding hebben bij het kwade vooral ellendiger zijn… Hoger of lager, ze kunnen elkaar hooguit verder van God verwijderen, maar wel elkaars gedachten lezen.
4. Zijn zij onderworpen aan de leiding van de goede engelen? Heel de orde van leiderschap is allereerst en oorspronkelijk in God, en wordt door de schepselen gedeeld naar mate zij dichter bij God staan: die schepselen die volmaakter en God meer nabij zijn hebben invloed op andere. De hoogste volmaaktheid, waardoor men tevens God het dichtst nabijkomt, is die van de schepselen, die God genieten, zoals de heilige engelen: van die volmaaktheid zijn de duivels beroofd. En daarom hebben de goede engelen leiding over de boze, en worden deze door hen beheerst. De heilige engelen zijn de bedienaars van de goddelijke Wijsheid. Zoals dus de goddelijke Wijsheid toelaat, dat er door boze engelen of mensen kwaad gebeurt, om het goede, dat Hij daaruit voortbrengt, zo verhinderen ook de goede engelen de boze niet geheel om kwaad te stichten.
Bij de honderd en tiende kwestie gaat Thomas in op ‘het beheer van de engelen van de stoffelijke schepping’. Hij heeft vier vragen/artikelen:
1. Wordt de stoffelijke schepping door de engelen beheerd?De kerkelijke leraren zeiden, evenals de volgelingen van Plato, dat over de verschillende lichamelijke dingen verschillende geestelijke zelfstandigheden gesteld zijn.
2. Gehoorzaamt de stoffelijke schepping de engelen op hun wenk?Er is niets op tegen, dat uit kracht der engelen sommige gevolgen in de natuurdingen plaats hebben, waartoe de lichamelijke werkoorzaken niet toereikend zijn. Maar dit betekent niet, dat de stof de engelen op hun wenk gehoorzaamt, zoals ook de stof de kok niet op zijn wenk gehoorzaamt, omdat hij naar de regels van de kunst door het vuur op een bepaalde manier kookt, iets wat het vuur op zich niet zou kunnen.
3. Kunnen de engelen door eigen kracht lichamen plaatselijk bewegen?
a) Zoals eb en vloed van de zee niet het gevolg zijn van de zelfstandigheid van het water, maar van de kracht van de maan, kunnen nog veel eerder sommige plaatselijke bewegingen een gevolg zijn van de kracht der geestelijke zelfstandigheden.
b) De engelen kunnen, door het veroorzaken van plaatselijke beweging, als eerste, ook andere bewegingen veroorzaken, in zover zij lichamelijke werkoorzaken aanwenden, zoals de werkman het vuur aanwendt om het ijzer zacht te maken.
c) De engelen hebben een minder beperkte kracht dan de zielen. Daar wordt de kracht van de ziel beperkt tot het verenigde lichaam, dat door haar leeft, en waardoor zij andere dingen kan bewegen. Maar de kracht van een engel is niet beperkt tot een lichaam, zodat hij niet verbonden lichamen plaatselijk kan bewegen.
4. Kunnen goede of kwade engelen wonderen doen? Van sommige engelen wordt gezegd dat ze wonderen doen, omdat God op hun verlangen wonderen doet, zoals men ook van heilige mensen zegt dat ze wonderen doen. … Ofschoon de engelen iets kunnen doen buiten de orde der lichamelijke natuur om, kunnen ze echter niets doen buiten de orde van de gehele schepping om, wat tot het wezen van het wonder behoort.
De honderd en elfde kwestie ‘de inwerking der engelen op de mensen’. In hoeverre kunnen zij hen door hun natuurlijke kracht beïnvloeden? En hoe worden die engelen door God gezonden tot bediening van mensen? En het derde punt: hoe beschermen zij de mensen? Bij het eerste punt heeft Thomas alweer vier vragen.
1. Kan de engel het menselijk verstand verlichten?Thomas verwijst naar Dionysius, die al bewees dat de goddelijke openbaringen tot de mensen komen door middel van engelen. Maar… ‘het menselijk intellect kan de begrijpbare waarheid niet zonder meer vatten: want het is in overeenstemming met zijn natuur, dat hij begrijpt door gebruikmaking van fantasiebeelden, naar het woord van Dionysius, dat ‘de goddelijke lichtstraal voor ons ónmogelijk anders lichten kan dan bedekt door de verscheidenheid der heilige sluiers’. — Aan de andere kant wordt het menselijk verstand, dat lager is dan het verstand van de engel, door de werking daarvan versterkt. En naar deze beide wordt de verlichting gezien, waardoor de mens door de engel verlicht wordt.
2. Kan hij het affect (gevoelens) beïnvloeden?Beda zegt, dat dat ‘de duivel geen boze gedachten ingeeft, maar ertoe aanzet’. Alleen God kan effectief de wil beïnvloeden; de engel en de mens echter, slechts bij wijze van overreding. — Bij de mensen echter wordt de wil, behalve op deze wijze, ook nog op een andere manier van buitenaf beïnvloed, nl. door de hartstocht, die in het zinnelijk streefvermogen is opgewekt: uit begeerlijkheid en toorn wordt de wil geneigd iets te willen. En zo kunnen dus de engelen, in zover ze dergelijke hartstochten kunnen opwekken, de wil beïnvloeden. Niet echter noodzakelijk, want de wil blijft altijd vrij om aan de hartstocht toe te geven of eraan te weerstaan.
3. Kan hij de verbeelding beïnvloeden?a) Het eerste beginsel van de fantasie komt van de waarnemende zinnen: we kunnen ons immers niets verbeelden wat we op geen enkele manier hetzij in zijn geheel hetzij ten dele, hebben waargenomen, zoals een blindgeborene zich geen kleur kan verbeelden. Maar soms krijgt de verbeelding door inwendig bewaarde indrukken vorming, zodat beweging van de fantasie ontstaat.
b) De engel beïnvloedt de verbeelding niet door het indrukken van enig fantasiebeeld, dat op geen enkele wijze door de zintuigen is ontvangen (hij zou immers niet kunnen maken, dat een blindgeborene zich kleuren verbeelde), maar hij doet dat door plaatselijke beweging der gassen en vochten.
c) Dat binnengaan van de engel in de menselijke verbeelding is niet door zijn wezen, maar door het gevolg, dat hij in de verbeelding voortbrengt; hij toont ermee aan wat hij kent, maar niet op dezelfde wijze waarop hij het kent.
d) De engel, die een gezicht in de verbeelding opwekt, verlicht soms tegelijk het verstand, zodat het weet wat met dergelijke beelden wordt bedoeld, en dan is er geen enkel bedrog. Soms echter ontstaan door de inwerking van de engel alleen de beelden der dingen in de fantasie: maar daarmee wordt er nog geen bedrog door de engel veroorzaakt, maar is er vergissing door ontoereikendheid van het verstand, waaraan dergelijke dingen verschijnen. Zoals ook Christus geen oorzaak van bedrog was door het feit, dat Hij veel aan de scharen in beeldspraak voorhield, wat Hij haar met verder uitlegde.
Al dus wat veroorzaakt kan worden door plaatselijke beweging van lichamen, valt onder de natuurlijke kracht van de engel. Nu is het duidelijk, dat visioenen van de verbeelding bij ons somtijds hun oorzaak vinden in plaatselijke beweging van de gassen en vochten van ons lichaam. Vandaar dat Aristoteles de oorzaak van dergelijke droomgezichten besprekend, zegt, dat ‘als het dier slaapt, en veel bloed bij het beginsel der zinnen samenkomt, ook tegelijk bewegingen plaats hebben’, d.i. indrukken uit de zinnelijke bewegingen overgebleven, die in de gassen bewaard bleven, ‘en het beginsel der zinnen bewegen’, zodat zekere verschijning plaats heeft, alsof dan het beginsel der zinnen door de uitwendige dingen zelf beroerd wordt. En die beweging van gassen en vochten kan zo sterk zijn, dat ook in wakende toestand dergelijke gezichten kunnen plaats hebben; zoals blijkt bij waanzinnigen en zulken. Zoals dit gebeurt door de natuurlijke beweging der vochten, en soms ook door den wil van den mens, die zich vrijwillig in de verbeelding voorstelt, wat hij vroeger heeft waargenomen, zo kan dit ook gebeuren door de kracht van een goede of boze engel, soms met bewusteloosheid soms ook zonder.
4. Kan hij de zinnen beïnvloeden? De zinnen worden tweevoudig beïnvloed. Enerzijds van buiten af, zoals wanneer ze door het zinnelijk waarneembare beïnvloed worden.
Anderzijds van binnen uit : we zien toch, dat bij verstoring van gassen en vochten de zinnen beïnvloed worden: de tong immers van een zieke, die vol is van bitter vocht, proeft alles bitter, en zo gebeurt het ook met andere zinnen. De engel kan op beide wijzen door zijn natuurlijke kracht de menselijke zinnen beïnvloeden. Hij kan immers van buiten af aan het zintuig een zinnelijk waarneembaar object voorstellen, dat ofwel door de natuur gevormd is, ofwel van meet af gevormd moet worden, zoals hij doet, als hij een lichaam aanneemt. Insgelijks kan hij inwendig de gassen en vochten, bewegen, waardoor dan op verschillende manieren de zinnen beïnvloed worden.
Buiten de orde der gehele schepping om, kan geen engel iets doen; maar buiten de orde van een afzonderlijke natuur om kan hij wel iets doen, omdat hij aan zulk een orde niet onderworpen is. En zo kan hij op een bijzondere wijze buiten de gewone manier om, de zinnen beïnvloeden.
De honderd en twaalfde kwestie gaat over ‘de zending der engelen’. De vier vragen hierbij:
1. Worden sommige engelen ter bediening uitgezonden? (Ja, vlg Exodus 23:20) Het vermogen van de engel echter, die slechts een particuliere werkoorzaak is, bereikt het gehele heelal niet, maar raakt zoo het éne, dat hij niet het andere raakt. Vandaar is hij op zulk een manier hier, dat hij niet elders is. Uit het boven gezegde is het echter duidelijk, dat de lichamelijke schepping door de engelen beheerd wordt. Als dus met betrekking tot een lichamelijk schepsel opnieuw iets door een engel moet gedaan worden, moet de engel opnieuw door zijn kracht dit lichaam bereiken, en zo begint hij daar opnieuw te zijn. En dit gebeurt geheel op goddelijk bevel. Dus volgt uit het voorgaande, dat de engel door God gezonden wordt. Maar de werking, die de gezonden engel uitoefent, gaat van God als van het eerste beginsel uit, op wiens wenk en gezag engelen werken; gaat ook weer tot God terug als tot het laatste doel. En dit is wat het karakter van dienaar geeft; want de dienaar is als een verstandelijk werktuig; het werktuig echter wordt door een ander bewogen, en zijn werking op iets anders gericht. Vandaar worden de werkingen der engelen bedieningen genoemd, en daarom zegt men, dat de engelen ter bediening worden uitgezonden.
2. Worden allen gezonden? Citaat Gregorius, vlg Dionysius: ‘de hogere groepen hebben geenszins de uitoefening der uiterlijke bediening’. Ook is er in de goddelijke bedieningen niets zoo groot, dat niet door de lagere koren zou kunnen worden gedaan. Vandaar zegt Gregorius: ‘Die het belangrijkste boodschappen, worden Aartsengelen genoemd. Daarom is het, dat tot de Maagd Maria de Aartsengel Gabriël gezonden wordt’. Dit echter was het hoogste van alle goddelijke bedieningen, zoals aldaar wordt toegevoegd. — Zonder meer is dus met Dionysius te zeggen, dat de hogere engelen nooit ter uiterlijke bediening worden uitgezonden.
3. Staan allen die gezonden worden voor God?Men bedenke dan, dat alle engelen onmiddellijk het goddelijk Wezen zien: en wat dit aangaat staan allen, ook die bedienen, voor Hem. Vandaar zegt Gregorius, dat ‘degenen, die voor ons heil ter bediening worden uitgezonden, altijd voor Hem staan, of het aanschijn van de Vader kunnen zien’. Maar niet alle engelen kunnen de geheimenissen der goddelijke mysteries in de klaarheid van Gods Wezen zien, maar alleen de hogere, door wie ze aan de lagere worden medegedeeld. En wat dit aangaat wordt uitsluitend van de hogere, der eerste hiërarchie, gezegd, dat zij voor Hem staan, want, naar Dionysius zegt, is het hun eigen onmiddellijk door God verlicht te worden.
4. Uit welke koren worden ze gezonden?(uit de onderste zes).
Honderd en dertiende kwestie de engelbewaarders. Acht vragen:
1. Worden de mensen door de engelen beschermd? Nu is het klaar, dat de kennis en het affect van de mens bij de dingen, die hij doen moet, op velerlei wijze kan wisselen, en van het goede afwijken. En daarom was het nodig aan de mensen engelbewaarders toe te wijzen, door wie zij zouden geleid worden, en ten goede beïnvloed.
2. Worden er afzonderlijke engelen met de bescherming van afzonderlijke mensen belast? Hieronymus zegt, bij zijn uitleg van Matteüs 18:10 ‘Groot is de waarde der zielen, dat ieder vanaf haar oorsprong bij de geboorte, een engel tot haar bescherming heeft gekregen’. Voor de afzonderlijke mensen worden afzonderlijke engelen ter bescherming bestemd. Op twee manieren wordt iemand een beschermer gegeven. Vooreerst in zover hij een particulier mens is, en zo is er voor één mens één beschermer nodig, en soms worden er meerdere met de bescherming van één belast. Maar de bescherming van de mensen door de engelen betrekt zich ook op de onzichtbare en geheime belangen, die de zaligheid der afzonderlijke mensen op zich aangaan.
3. Behoort deze bescherming alleen bij het laagste engelenkoor?..De particuliere bescherming komt toe aan het laagste engelenkoor, welks functie is, naar Gregorius, minder belangrijke dingen boodschappen; dit echter schijnt bij al de functies der engelen het minst belangrijke te zijn: zorgen voor wat het heil van slechts één enkele mens aangaat. Een andere bescherming is de algemene. En deze wordt naar de verschillende orden verveelvoudigd: want hoe algemener een werkoorzaak is, des te hoger is zij.
4. Komt het iedere mens toe een engelbewaarder te hebben?De mens, die in de staat van dit leven gesteld is, is als op een weg, waarlangs hij naar het vaderland optrekt. Op deze weg bedreigen den mens zowel van binnen uit, als van buiten af, vele gevaren, naar het psalmvers: ‘Op deze weg, waarop ik liep, heeft men mij een strik gespannen’ (Ps. 141. 4). Zoals dus aan mensen, die langs een onveilige weg gaan, bewakers gegeven worden, zo is ook ieder mens, zolang hij pelgrim is, een engelbewaarder gegeven. Als hij echter aan het einde van die weg zal gekomen zijn, zal hij geen engelbewaarder meer hebben, maar in het Rijk des Hemels zal hij een mederegerende engel hebben, in de hel een straffende duivel.
5. Wanneer begint de bescherming van de mens door de engel? (Bij de geboorte) Zolang het kind nog in de moederschoot is, is het nog niet geheel van de moeder gescheiden, maar door zekere verbinding is het nog iets van haar: zoals ook een vrucht, die aan de boom hangt, iets van die boom is. Vandaar kan men gevoeglijk zeggen, dat de engel, die de moeder beschermt, ook de vrucht in de moederschoot bewaart. Maar bij de geboorte, als het van de moeder gescheiden wordt, wordt er, zoals Hieronymus zegt, een engelbewaarder voor aangewezen.
6. Beschermt de engel de mens altijd?Al verlaat de engel de mens soms plaatselijk, zo verlaat hij hem toch niet wat de gevolgen van zijn bescherming aangaat: want ook als hij in de hemel is, weet hij wat er met de mens gebeurt; en hij heeft geen tijd nodig voor plaatselijke beweging, maar kan in een ogenblik aanwezig zijn.
7. Doet hem het verlies van zijn beschermeling leed?De engelen hebben noch over de zonden noch over de straffen der mensen leed. Droefheid en smart is, volgens Augustinus, niet dan over de dingen, die tegen onze wil gebeuren. Er gebeurt echter in de wereld niets tegen de wil van de engelen en der andere heiligen, want hun wil hangt geheel de orde der goddelijke Gerechtigheid aan. De engelen worden voor de zonde der mensen voor het gerecht gedaagd (vlg Origenes: ‘De engelen zullen voor het gerecht gebracht worden (om te onderzoeken) of door hun onachtzaamheid dan wel door eigen lafheid de mensen gevallen zijn’), niet als verdachten, maar als getuigen om de mensen te overtuigen van hun lafheid.
8. Is er vanwege de bescherming tweedracht onder de engelen?(n.a.v. Daniël 10:13) Nu gebeurt het soms, dat bij verschillende rijken, of verschillende personen, elkaar tegenstrijdige verdiensten of wanverdiensten gevonden worden, zodat de een de ander wordt onderworpen of over hem heerst. Wat hieromtrent echter volgens de plannen der goddelijke Wijsheid is, kunnen de engelen niet kennen, tenzij God dit openbaart: zodat zij hierover de goddelijke Wijsheid moeten ondervragen. Zo dus, in zover zij over tegengestelde en elkander tegenstrijdige verdiensten van de goddelijke Wil ondervragen, zegt men dat zij elkander weerstaan: niet alsof er tegenstrijdigheid van wil bij hen was, want hierin zijn zij volkomen eendrachtig: dat Gods uitspraak volvoerd worde, maar de dingen, waarover zij vragen zijn tegenstrijdig.