De slaande engel
Net vóór de corona-crisis in maart 2020 deed ik onderzoek naar een soort engel uit de bijbel die, naar ik dacht, zo goed als vergeten was. In de oude statenvertaling wordt hij de 'slaande engel' genoemd: 'slaan' betekent daar nog 'doden' of 'vernietigen'. Terecht vergeten, vond ik, want iedereen die serieus neemt wat Jezus later leert, dat God liefde is, zal toch met mij concluderen dat zo'n soort engel onmogelijk kan bestaan. Mensen, ook bijbelschrijvers, hebben God heel veel akeligs in de schoenen geschoven, dit is daar een duidelijk voorbeeld van. Maar helaas. Op 14 maart van dat jaar publiceerde 'het Reformatorisch dagblad' op de voorpagina een preek uit 1853, toen er een cholera-epidemie was uitgebroken. Titel: 'de slaande engel'. Ds. van Oosterzee ging uit van de bijbeltekst uit 2 Kronieken 7:13b en 14:
„Zo Ik pest onder Mijn volk zende, en Mijn volk, over dewelke Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigen en bidden, en Mijn aangezicht zoeken en zich bekeren van hun boze wegen, zo zal Ik uit den hemel horen en hun zonden vergeven en hun land genezen”
En begint zijn preek zo:
'Net als in Egypte in de tijd van Mozes, zo worden ook onder ons de vroegere straffen vervangen door nieuwe plagen. De verderfengel is over onze grens gekomen en wandelt in de duisternis door ons land.'
Wie is deze engel? Verschillende keren treedt hij op in de bijbel, om in opdracht van een boze of wraakzuchtige God een grote groep mensen uit te moorden. Soms door zijn zwaard te trekken, meestal door middel van een epidemie of een natuurramp. Uit zichzelf weet hij van geen ophouden, God zelf moet hem daartoe weer opdracht geven. Het wekte in bijbelse tijden niemands verbazing: in het hele oude nabije Oosten geloofde men in goden die zowel een boze, wraakzuchtige gevaarlijke kant als een helpende, beschermende kant hadden. Ook de god van Israël kon zowel gevaarlijk als beschermend zijn, de bijbel laat daar genoeg voorbeelden van zien. Het leven zat vol gevaren, waar mensen zich nog nauwelijks tegen konden verweren. Er kon zomaar een vijandig leger binnentrekken, een gigantisch noodweer losbarsten, een vernietigende sprinkhanenplaag voorbijtrekken, een besmettelijke ziekte uitbreken die duizenden levens kost. Als je er van uit gaat dat hier een boze god of vernietigende engel aan het werk is, geeft dat in ieder geval de kans om door gebed, offers of beloftes die god weer gunstig te stemmen en er zo een einde aan te maken.
In Israël ging het in de tijd dat de bijbelse geschriften ontstonden, meer en meer over één ‘enige’ God, die ook nog eens steeds minder zelf het heft in handen nam: dat laat hij over aan zijn dienaren, de engelen, die dan soms de karaktertrekken van de goden uit de omgeving meekregen. Daar waar God in de oudere verhalen vaak zelf spreekt of handelt, werden diezelfde daden later toegeschreven aan engelen. Het kan ook zo zijn, dat er in die eerste periode nog nauwelijks onderscheid gemaakt werd, en ook het werk en de woorden van een engel beschreven konden worden als ‘van God’. Nog weer later zijn het niet langer de vernietigende engelen die zich in opdracht van God tegen de mensen keren, maar zijn het demonen uit de onderwereld.
Het uiterlijk van de 'Vernietiger'
1 Kronieken 21 wordt verteld dat David en de oudsten oog in oog komen te staan met een vernietigende engel - hier ook wel 'de engel van de Heer' genoemd. Hij was dus soms zichtbaar voor de mensen die met hem te maken kregen; zó groot, dat zijn gestalte reikt tot de hemel. Het is, volgens dit verhaal, een menselijke, soldaat-achtige figuur, met in zijn hand het 'zwaard van de Heer', een zwaard dat hij ook weer in zijn schede steekt. In
De profeet Ezechiel (hoofdstuk 8:2) beschrijft aan het begin van een angstaanjagend visioen een figuur door hem 'de hand van God de Heer' genoemd, die ook wel in de categorie van vernietigingsengelen lijkt te passen: ‘
Dit is wat ik zag: een gedaante als van vuur. Vanaf wat zijn lendenen leken te zijn naar beneden toe zag ik vuur, en naar boven toe een schittering, glanzend als wit goud. Hij strekte iets uit dat de vorm had van een hand en pakte me bij mijn haren beet.’
Later (hoofdstuk 9:2) blijken er nog méér te zijn, en heeft hij het simpelweg over 'zes mannen, alle zes met een dodelijk wapen in hun hand'.
Bijbelteksten over de vernietigende engel:
De dood van alle eerstgeborenen in Egypte
Exodus 12beschrijft de plagen die God over Egypte brengt als de farao weigert het volk te laten gaan. Meestal worden ze aan God zelf toegeschreven, maar in vers 23 is er, binnen één zin, sprake van zowel God als de ‘vernietiger’ הַמַּשְׁחִית (mashit):
'want de Heer zal door Egypte heen gaan om het te straffen. Maar ziet hij bij een deur bloed aan de bovendorpel en aan de posten, dan zal hij die deur voorbijgaan, HIJ ZAL DE VERNIETIGER GEEN TOESTEMMING GEVEN om uw huizen binnen te gaan en u te treffen.'
Psalm 78: 49 en 50 beschrijft nogmaals de daden van God in Egypte, en maakt van de vernietigende engel meer een personificatie van de goddelijke woede: ‘Hij liet zijn woede op hen los, toorn razernij, verschrikking, en zond hun rampen en onheil. Hij baande een weg voor zijn toorn, hij behoedde hen niet voor de dood, gaf hun leven prijs aan de pest. Hij doodde in Egypte elke oudste zoon, de eerstgeboren mannen in de tenten van Cham.’
In Hebreeën 11: 28 (Nieuwe Testament) wordt de geschiedenis nóg eens aangehaald... 'door zijn geloof liet hij het Pesachfeest vieren, en de deurposten met bloed besprenkelen, opdat de vernietiger (ὁ ὀλοθρεύων) hun eerstgeborenen geen haar zou krenken.’
Wat later, als het volk door de woestijn trekt, lijkt ‘de vernietiger’ weer een keer in actie te komen en wel in...
Numeri 17, waar God in woede ontsteekt en het volk wil vernietigen omdat ze het gezag van Mozes en Aäron betwisten. In Numeri 17:10 spreekt God... 'Ga weg bij dit volk, dan zal ik het in een oogwenk vernietigen.’ Toen wierpen zij zich ter aarde, en Mozes zei tegen Aäron: ‘neem een vuurbak, doe er gloeiende kolen van het altaar in, leg daar reukwerk op en ga zo snel mogelijk naar het volk. Bewerk verzoening voor hen, want de toorn van de Heer is ontbrand, de plaag is al begonnen. ‘Aäron deed wat Mozes had gezegd en haastte zich naar het volk. De plaag was al onder hen uitgebroken. Hij legde reukwerk op de gloeiende kolen en bewerkte zo verzoening voor het volk. Hij ging tussen de doden en hen die nog leefden staan, en de plaag hield op. Aan veertienduizendzevenhonderd mensen had de plaag het leven gekost.’
De oudst bekende tradities zien ook hier in Numeri de vernietigende engel aan het werk. Een goed voorbeeld is 1 Corinthe 10:10
‘en kom niet in opstand, zoals de anderen deden, want zij werden door de vernietiger (NBV: ‘doodsengel’) vernietigd’.
Of in het apocriefe boek Wijsheid 18:25 ‘Voor deze dingen week de vernietiger’.
Er is, sinds in de 19e eeuw het wetenschappelijk theologisch onderzoek op gang kwam, veel gediscussieerd over het historisch gehalte van de bijbelverhalen zoals de bevrijding uit Egypte en de reis door de woestijn. Hoe kan het, dat er in de uitvoerige annalen van Egypte niets over te vinden is? Tegenwoordig neigt men, op grond van allerlei onderzoek, dan ook meestal tot de conclusie dat het mythen zijn. Niet echt gebeurd. Hoogstwaarschijnlijk hebben we hier te maken met veel latere verhalenvertellers, die een beeld van God en zijn engelen overbrachten waar de meesten van ons duizenden jaren later niet meer zo veel in herkennen – en dat geldt zeker voor zo’n engel als ‘de vernietiger’.
De straf voor koning David
הַמַּשְׁחִית (mashit) ook Behalve in Exodus 12:23 wordt de 'de vernietiger' genoemd, in 2 Samuel 24 (herverteld in 1 Kronieken 21).
Dit bijbelgedeelte verhaalt hoe koning David mag kiezen welke straf er moet volgen op zijn besluit een volkstelling te houden:
’Wat hebt u liever: zeven jaar hongersnood in uw rijk, drie maanden op de vlucht voor een belager die u in het nauw drijft, of drie dagen de pest in uw land?’
Hij kiest, onder protest, voor drie dagen de pest in het land.
‘Diezelfde morgen nog liet de Heer in Israël de pest uitbreken, die duurde tot de vastgestelde tijd. Van Dan tot Berseba vonden zeventigduizend mensen de dood. Maar toen de engel zijn hand naar Jeruzalem uitstrekte om ook daar dood en verderf te zaaien, begon de Heer het onheil dat was aangericht te betreuren. ‘Genoeg!’ zei hij tegen de vernietiger. ‘Laat je hand zakken!’.
In Kronieken wordt David altijd afgeschilderd als een halve heilige, dus daar is het satan, die David het slechte idee zou hebben ingefluisterd. Bij hem wordt de te maken keuze nog wat toegelicht...
'…of drie dagen getroffen worden door het zwaard van de Heer: de pest in het land, een engel van de Heer die in het hele gebied van Israël dood en verderf zaait?’
Verder is de tekst gelijk. Hier wordt hij ‘מַּלְאָךְ הַמַּשְׁחִית (mal’ak hammashit) genoemd, ‘de vernietigende engel’.
Ook hier, in de verhalen rond David, gaat het eerder om een ‘historische roman’ dan om historie. Het zou kunnen, dat een waargebeurde pestepidemie aan de basis ligt – we weten het niet. Het lijkt in ieder geval tegen alle waarschijnlijkheid in dat een heel volk gestraft moet worden vanwege een volkstelling: een heel normaal verschijnsel in die dagen. Hoe moest je anders weten wie belasting kon betalen of mee kon vechten in het leger van de koning?
In Jesaja 37:36 en 2 Koningen 19:35 wordt verteld hoe God de Israëlieten ten tijde van koning Hizkia rond 700 v.C. te hulp schiet in hun strijd tegen de Assyriërs. Jeruzalem werd toen minstens een jaar belegerd, en al het land eromheen veroverd. De ‘vernietiger’ wordt hier gewoon ‘engel van de Heer’ genoemd:
‘Toen trok een engel van de Heer ten strijde en doodde in het kamp van de Assyriërs honderdvijfentachtigduizend man. De volgende ochtend zag men niets dan lijken liggen.’
Herodotus, die wel de ‘eerste geschiedschrijver’ wordt genoemd (ongeveer 400 voor onze jaartelling) maar nog weinig onderscheid maakte tussen feit en fictie, gaf deze engel (II.141) een naam ‘Ramaël’: ‘de engel die hun lichamen van binnenuit verbrandde’. Hij vermeldt ook dat het om een rattenplaag ging.
De aanval van de Assyrische koning Sanherib (704-681 vC) wordt ook beschreven in de annalen van Assyrië zelf, die op een zeszijdig prisma bewaard zijn gebleven. Hij zal niet in eerste instantie bezig zijn geweest met objectieve historie, maar wilde vooral zijn eigen grootheid als veldheer en heerser bezingen. Mochten er al nederlagen zijn geweest, dan kwamen die vast niet in de annalen terecht… Dit is het verhaal van Assyrische kant:
‘Wat betreft Hizkia van Juda, die zich aan mijn juk niet onderworpen had : 46 van zijn vast ommuurde steden en de dorpen in hun omgeving zonder tal belegerde ik door ze te bestormen met mijn belegeringswerktuigen, door de strijd der voetknechten, door het slaan van bressen en door andere middelen en ik veroverde hen. 200.150 mensen, groot en klein, mannen en vrouwen, paarden, muildieren, ezels, kamelen, runderen en kleinvee zonder tal voerde ik bij hen weg en rekende ik tot buit. Hemzelf sloot ik op in Jeruzalem, zijn residentie, als een gekooide vogel. Schansen wierp ik tegen hem op en wie maar uit zijn stadspoort tevoorschijn kwam, die vergold ik zijn misdaad. De steden, die ik geplunderd had, scheidde ik van zijn land af en gaf ze aan Mitinti, de koning van Asdod, aan Padi, de koning van Amkarunna, en aan Silbel, de koning van Gaza, en zo deed ik zijn grondgebied inkrimpen. Aan het vorige tribuut, hun jaarlijkse belasting, voegde ik nog andere lasten toe als geschenk voor mijn heerschappij en legde die aan hen op. Hij echter, Hizkia, werd door de glans van mijn heerschappij neergeworpen en de Urbiën, zijn voortreffelijke soldaten, die hij als versterking van zijn residentie Jeruzalem binnengebracht en als hulptroepen aangenomen had, tezamen met 30 talenten goud, 300 talenten zilver, edelstenen, schmink, zalven, grote stenen van lapus lazuli, elpenbenen bedden, elpenbenen zetels, olifantenleder, ivoor, ebbenhout, al wat maar mogelijk is, een zware schat, zijn dochters, zijn hofdames, zangers en zangeressen, liet hij naar Ninevé, de stad mijner residentie, achter mij aandragen, en hij zond zijn gezant om zijn belasting te brengen en mij te huldigen.’
We kunnen hier uit opmaken, dat Sanherib inderdaad het beleg rond Jeruzalem opbrak, maar ook is duidelijk dat Hizkia eieren voor zijn geld koos, en vazal werd van het Assyrische rijk, zoals ook de koningen uit zijn omgeving dat deden. Ze betaalden zich arm, maar werden verder wel met rust gelaten. Waaróm Sanherib opbrak weten we niet. Het kan een besmettelijke ziekte geweest zijn, of misschien was er elders in zijn enorme rijk een opstand uitgebroken. Het heeft er in ieder geval voor gezorgd dat Jeruzalem die keer gespaard bleef, en dat moet zeker een wonder zijn geweest in de ogen van Hizkia en zijn tijdgenoten.
Het visioen van Ezechiël
In Ezechiël 9 wordt een visioen van de profeet beschreven, waarin God 'zes mannen, alle zes met een dodelijk wapen in hun hand’ opdracht geeft iedereen in Jeruzalem zonder merkteken (daar was één zevende man voor aangesteld) om te brengen. ‘
'Dood iedereen, jullie moeten geen medelijden tonen, jullie mogen geen medelijden kennen. Oude mensen, jonge mannen en vrouwen, moeders en kinderen – jullie moeten ze allemaal ombrengen, behalve de mensen die het merkteken dragen’.
Ezechiël profeteerde ongeveer ongeveer van 593 tot 570 v.C. Hij leefde als krijgsgevangene in Babel. In 586 v.C. werd de tempel in Jeruzalem totaal verwoest. Zijn 'visioen' was, wat dat betreft, tegelijk ook akelige werkelijkheid. In het hoofdstuk daarvoor schetst hij uitgebreid hoe ver ze daar in de tempel zijn afgedwaald van God:
‘Heb je het gezien, mensenkind?’ vroeg hij mij. ‘En al deze afgodendienst waaraan het volk van Juda zich overgeeft is blijkbaar nog niet genoeg: ze vullen het land met geweld, ze beledigen mij steeds opnieuw, zie hoe schaamteloos zij mij bespotten! Ik zal mijn woede op hen koelen: ik zal geen medelijden tonen, ik zal geen medelijden kennen, en al roepen ze nog zo hard om mij, ik zal niet naar hen luisteren.’
Vervolgens roept hij de zes mannen met vernietigingswapens erbij. Ezechiël wist natuurlijk ook wel dat het in werkelijkheid niet zes vernietigende engelen waren, maar het Babylonische leger dat het tempelcomplex met de grond gelijk maakte. Daar ging het hem niet om, hij zag er in de eerste plaats de straffende hand van God in, en riep op tot bekering.
Teksten over de vernietigende engel alias demon of duivel
in de tijd van het Nieuwe testament
Ook in deze tijd rond het begin van onze jaartelling is het idee, dat god zelf opdracht geeft tot vernietiging van groepen mensen. Alleen zijn het dan niet langer engelen, maar monsters uit de onderwereld die de opdracht uitvoeren. Zo krijgt in een visioen in Openbaringen 9:11 een engel de sleutel van de put naar de onderaardse diepte. Daar komen angstaanjagende sprinkhaan/ schorpioen-achtige wezens uit, die opdracht krijgen mensen niet te doden, maar te pijnigen. Vijf maanden lang. Het visioen eindigt met‘Hun koning is de engel van de onderaardse diepte; zijn naam luidt Abaddon in het Hebreeuws, in het Grieks Apollyon’.
Hier is het een engel die de opdracht doorgeeft aan een stel demonen uit de onderwereld, die blijkbaar hun eigen ‘koning’ hebben (Apollo was de Griekse god van epidemieën en vernietiging) die wèl met z’n allen moeten gehoorzamen aan de opdrachten van de engel. De demon Abaddon wordt maar zelden genoemd, soms is het de naam voor iets als ‘de afgrond’ (psalm 88:12, ‘Komt uw liefde in het graf ter sprake of uw trouw in de afgrond?) Tweemaal samen met 'dodenrijk/sheool' (Spreuken 15:11 en Job 26:6). In de Babylonische talmoed wordt Abaddon genoemd als de tweede van de zeven namen van het Gehenna, de onderwereld.
Ook in latere teksten gaat men er van uit dat een aantal plaag- en vernietigingsengelen, verbonden met Satan, Gods werk doen, bijvoorbeeld in de visioenen beschreven in het apocriefe boek Enoch:
1 Enoch 53:3 ‘Want daar zag ik alle engelen der bestraffing aanwezig en alle instrumenten van Satan in gereedheid brengen’
1 Enoch 56:1 : ‘En daar zag ik de scharen engelen der bestraffing uitgaan, en zij hielden knevels en kettingen van ijzer en brons vast’.
1 Enoch 66:1,2 hier worden ook in het zondvloedverhaal engelen ‘ingevoegd’ : ‘Hierna liet hij mij de engelen van strafvervolging zien. Zij stonden klaar om de krachten die de wateren onder de aarde tegenhielden los te laten, teneinde het oordeel en de vernietiging over allen die op aarde wonen te vellen. De Heer der geesten gaf de opdracht aan de engelen die klaarstonden om de wateren nog niet te laten stijgen maar nog even tegen te houden, want deze engelen waren over het beheer van dit water aangesteld.’
De vroege rabbijnse bronnen houden meestal nog vast aan een God die zelf actie onderneemt – latere bronnen maken er een engel van. Zo is er een commentaar op Exodus 12:29 (‘Midden in de nacht doodde de Heer alle eerstgeborenen van Egypte’) die omschrijft dat er een gigantische strijder achter Gods troon vandaan kwam, ‘die Gods ondubbelzinnig oordeel droeg als een scherp zwaard’. In het boek Jubileeën (zo’n 150 voor onze jaartelling) is het aantal vernietigende engelen, alias demonen, flink uitgebreid, en wordt verteld dat alle machten van Mastemah (hier het hoofd van de demonen) richting Egypte trekken om de eerstgeborenen te doden. Elders is al sprake van ’10.000 vernietigende engelen’.
Er ontstaat niet alleen verwarring tussen de vernietigende engelen ‘van achter Gods troon’ en de demonen uit de onderwereld, er wordt ook steeds minder onderscheid gemaakt tussen de vernietigende engel en de doodsengel. De laatste is de engel die een mens komt halen als hij of zij sterft. In die verwarring sinds de eerste eeuwen is de ‘vernietigende engel’ ook bij ons meestal vertaald als ‘doodsengel’. Maar ook deze engel wordt later wel vereenzelvigd met Satan of duivel (zie bijvoorbeeld Hebreeën 2:14 waar de duivel 'heerser over de dood' genoemd wordt).
In het oude testament, maar ook in een belangrijk deel van het nieuwe testament is het altijd God zelf die heerst over leven en dood. En God had volgens de verhalen zo zijn legers, de ‘heerscharen’, of speciale gezanten, de ‘vernietigers’, die konden straffen of wraak nemen. Uitsluitend op bevel van God zelf, en hij maakte er op een gegeven moment ook weer een einde aan. Of sloot bepaalde mensen uit, door ze een ‘merkteken’ te laten geven. Maar verder werd iedereen, zonder onderscheid, gedood. In die visioenen dan, of in de verhalen, die later weer gebruikt konden worden om mensen te waarschuwen, angst aan te jagen, of ze juist te overtuigen dat God aan ‘hun kant’ stond, zoals bij de 185.000 gedode Assyrische soldaten. In de loop van de kerkgeschiedenis, te beginnen met Jezus, zijn de denkbeelden over god en zijn engelen langzaam maar zeker veranderd. Het kan zo zijn, dat een dergelijk beeld van God met een moordzuchtig kort lontje vooral iets zegt over de mensen uit die gevaarlijke, wrede tijd, waar je als gewoon mens weerloos overgeleverd was aan de machthebbers. Een, in onze ogen extreme figuur als ´de vernietiger´ is een duidelijke exponent van de nauwe relatie tussen levensomstandigheden binnen een bepaalde tijd en cultuur en de dan geldende geloofsopvattingen.