Engelenteksten in de Oudtestamentische boeken Ezra Nehemia, Esther en Job
De twee boeken Ezra en Nehemia uit het Oude testament stammen in hun eindredactie net als 1 en 2 Kronieken uit de tijd van 250 tot 550 voor onze jaartelling. In het boek Ezra worden engelen niet genoemd – in Nehemia ook niet, op één verwijzing naar de ‘hemelse machten’ na:
Nehemia 9:5, 6
De Levieten Jesua, Kadmiël, Bani, Chasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja en Petachja zeiden: ‘Sta op, prijs de Eeuwige, uw God, voor eeuwig en altijd:
“Moge uw luisterrijke naam, die verheven is boven alle lof en roem, geprezen zijn. U alleen bent de Eeuwige, u hebt de hemel gemaakt, de hoogste hemel en alle hemellichamen, de aarde en de zeeën met alles wat daar leeft. U geeft aan alles het leven, voor u buigen de HEMELSE MACHTEN.
-------
In het naar verhouding vrij nieuwe boek (140 / 300 voor onze jaartelling) ‘Esther’ wordt het verhaal verteld van koningin Ester die het joodse volk van de ondergang redde. In dit verhaal komen geen engelen voor.
Over de ontstaansdatum van het oudtestamentische wijsheidsboek JOB lopen de meningen ver uiteen. De meeste onderzoekers veronderstellen dat het ca. 400 of 300 voor onze jaartelling is geschreven, anderen gaan terug tot de periode daarvoor. Het probleem dat in Job wordt gesteld is van alle tijden: het lijden van een onschuldig mens dat uitloopt op een twistgesprek met God. Er worden oude beelden geschetst van een ‘godenvergadering’ waarin ook zijn tegenstander Satan zijn opwachting maakt - en van het ‘dodenrijk’ – een soort schaduwleven.
Engelen worden 2x genoemd, (plus 1x hemelingen) in vergelijking met mensen. In de inleiding (Job 1 en begin 2) spreekt de NBV 2x over ‘hemelbewoners’ – letterlijke vertaling is ‘zonen van God’ (later wel 1x letterlijk vertaald in Job 38). In Job 33 wordt even aangestipt hoe God ook in de slaap mensen kan aanspreken.
Job 1:6-12
Op een dag kwamen de HEMELBEWONERS hun opwachting maken bij de Eeuwige, en ook Satan bevond zich onder hen. De Eeuwige vroeg aan Satan: ‘Waar kom je vandaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.’ De Eeuwige vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad.’ Satan antwoordde de Eeuwige: ‘Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben? U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hij doet gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat hem toebehoort, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.’ Toen zei de Eeuwige tegen Satan: ‘Goed, met alles wat van hem is mag je doen wat je wilt, maar raak Job zelf niet aan.’ Hierop vertrok Satan.
Job 1:21 – 2:6, nadat Job alles heeft verloren:
En hij (Job) zei: ‘Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen en naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De Eeuwige heeft gegeven, de Eeuwige heeft genomen, de naam van de Eeuwige zij geprezen.’ Ondanks alles zondigde Job niet en maakte hij God geen enkel verwijt.
Op een dag kwamen de HEMELBEWONERS hun opwachting maken bij de Eeuwige, en ook Satan maakte bij hem zijn opwachting. De Eeuwige vroeg aan Satan: ‘Waar kom je vandaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde.’ De Eeuwige vroeg aan Satan: ‘Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt mij ertoe aangezet hem zonder reden te gronde te richten.’ Hierop zei Satan: ‘Zijn leven is hem alles waard. Daarvoor geeft hij zijn hele bezit. Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en zijn lichaam aantast, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken.’ Toen zei de Eeuwige tegen Satan: ‘Goed, doe met hem wat je wilt, maar spaar zijn leven.’
Job 3:17-19 - Nu Job in de ellende zit komen er een paar vrienden, en ontstaat er discussie..
In het dodenrijk worden de goddelozen stil,
zij die uitgeput zijn, vinden daar hun rust.
Gevangenen worden niet meer opgejaagd,
de stem van de drijver horen ze niet meer.
Daar zijn hoog en laag verzameld
en is de slaaf vrij van zijn meester.
Job 4:12-20 – Zijn vriend Elifaz aan het woord:
Een verholen stem drong tot mij door,
mijn oor ving een fluisteren op,
in de verontrustende visioenen van de nacht,
die de mensen dompelt in een diepe slaap.
Opeens werd ik door angst gegrepen,
een siddering voer door mijn gebeente.
Een adem streek langs mijn gezicht
en de haren rezen mij te berge.
Een verschijning doemde op,
een gestalte voor mijn ogen.
Stilte – en toen zei een zachte stem:
“Kan een mens zich gedragen zoals God het wil,
kan iemand zonder smet zijn voor zijn schepper?”
Zelfs in zijn dienaren stelt God geen vertrouwen,
ook bij zijn ENGELEN bespeurt hij nog gebreken.
Hoeveel te meer dan bij de mens, wonend in zijn huis van leem,
met fundamenten in het stof.
Hij is een mot: men drukt hem dood.
Van de ochtend tot de avond afgepijnigd
gaat hij onbemerkt ten onder, voor eeuwig weggevaagd.
Job 7:9
Zoals wolken verwaaien en verdwijnen,
zo daalt de mens voorgoed af in het dodenrijk.
Alweer Elifaz, Job 15:13-16
Dat jij je zo heftig tegen God keert
en je zulke woorden laat ontvallen!
Hoe kan een mens nu zuiver zijn,
wie uit een vrouw geboren is, onschuldig?
Zelfs in zijn ENGELEN stelt God geen vertrouwen,
ook de hemel is niet zuiver in zijn ogen.
Hoezeer wordt dan de mens verafschuwd,
die verdorven is en het kwaad als water drinkt.
Job 21:22
Kan God iets van de mensen leren,
hij die over de HEMELINGEN rechtspreekt?
Job 33: 13-17 de jonge Elihu:
Waarom beschuldig je hem (God),
zeg je: “Hij antwoordt niet, als iemand tot hem spreekt”?
God antwoordt wel, op meer dan één manier,
alleen merkt de mens het niet op.
In de dromen en visioenen van de nacht,
in de tover van de diepste slaap,
of wanneer hij ligt te sluimeren,
opent God de oren van de mens
En laat hem schrikken - een waarschuwing
om hem af te houden van een slechte daad,
om hem voor hoogmoed te vrijwaren.
Job 38: 3-7 God spreekt tot Job:
Sta op, Job, wapen je;
ik zal je ondervragen, zeg mij wat je weet.
Waar was jij toen ik de aarde grondvestte?
Vertel het me, als je zoveel weet.
Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch?
Wie strekte het meetlint over haar uit?
Waar zijn haar sokkels verankerd,
wie heeft haar hoeksteen gelegd,
terwijl de morgensterren samen jubelden
en GODS ZONEN het uitschreeuwden van vreugde?
Naar engelenteksten in de psalmen ->